De plotselinge sterke toename van de inflatie brengt de politieke elites ertoe de verhalen van de jaren zeventig weer op te rakelen. Maar deze crisis is in de eerste plaats een diepgaande crisis van het hedendaagse kapitalisme, van zijn impasses en van zijn beheer.
Meer dan dertig jaar lang was de inflatie in de meeste westerse landen zo goed als verdwenen uit de politieke discussies en uit de gedachten van de burgers. Er werd meer gesproken over groei en concurrentievermogen en sinds 2008 is de voornaamste zorg van het economisch beleid het vermijden van een neerwaartse prijsspiraal, deflatie.
En plotseling, sinds eind 2020, heeft de gezondheidscrisis alles veranderd. De prijzen begonnen te stijgen. Eerst van een paar producten, daarna op steeds grotere schaal. Wat tijdelijk had moeten zijn, is een blijvend verschijnsel geworden. En iedereen lijkt er van in de war te zijn. Politici, centrale banken en economen waren op de een of andere manier 'niet meer gewend' aan inflatie. Met dat feit moet rekening worden gehouden en er moeten nieuwe prioriteiten worden gesteld.
Maar het fenomeen is niet uit de lucht komen vallen. Het is niet een of andere cyclische opleving. Zoals de inflatie van de jaren zeventig het einde inluidde van het Keynesiaans-Fordistische beheer van het kapitalisme, zo luidt de opleving van het begin van de jaren 2020 een soort schemering in van de opvolger ervan, het neoliberalisme.
Want de oorzaken en de realiteit van deze inflatie zijn fundamenteel nieuw. Om deze kwesties te begrijpen, is het nodig een langetermijnvisie te hanteren en de algemene toestand van het productiesysteem te onderzoeken. Proberen de situatie op te lossen door de oude - en bovendien weinig uitgeteste - recepten van de jaren tachtig te kopiëren lijkt een riskante houding, het resultaat van een verkeerd begrip van het huidige historische moment. Want deze inflatiegolf ondermijnt de economische zekerheden die bijna een halve eeuw lang gelden.
De onmogelijke belofte van 'het grote matigen'
In de jaren zeventig werd inflatie gezien als een absoluut kwaad. Die zou de oorzaak zijn van de werkloosheid en de trage groei. Inflatie moest ten koste van alles bestreden worden. Prijsstabiliteit, gegarandeerd door onafhankelijke centrale banken en ondersteund door een beleid van structurele hervormingen, werd daarom de prioriteit.
Deze prioriteit veranderde al snel het hele model. Inflatie was endemisch omdat, volgens deze lezing, het nationale Keynesiaans-Fordistische model de voorkeur gaf aan industriële concentratie, protectionisme en herverdeling van lonen. Concurrentie, vrijhandel en loonmatiging werden de nieuwe heilige drie-eenheid van het economisch beleid.
Inflatie in Frankrijk sinds 1960.
Hoe historisch en theoretisch zwak dit verhaal ook was, het verspreidde zich in de publieke en politieke arena. En iedereen was bereid het te geloven. De belofte was dat de 'inspanningen' van de loontrekkenden zouden worden gecompenseerd en dat de niet-marktgebonden sfeer in de samenleving zou worden verminderd door een algemene matiging van de consumptieprijzen. De lonen konden worden gedrukt omdat de globalisering en de liberalisering voor lagere prijzen zouden zorgen.
De consument moest in de winkelschappen vinden wat hij als arbeider was kwijtgeraakt. Dat was de wondere wereld van het grote matigen van de jaren negentig en 2000, waarin een lage inflatie geacht werd het algemeen welzijn te waarborgen.
Maar deze nieuwe wereld werd al snel onhoudbaar. De gevolgen van de mondialisering van de productie, de individualisering van de arbeid en de jacht op de vakbonden leidden daarentegen tot een algemene vertraging van de vraag en derhalve van de investeringen. De productiviteit bleef dalen, waardoor er een neerwaartse druk werd uitgeoefend op de winsten en lonen en de ontwikkeling van de productieve sfeer werd bevorderd. Maar na 2008 was het nodig de centrale banken, en vervolgens de staat, te mobiliseren om te proberen dit model te redden, met steeds meer moeite.
Aandeel van de lonen in het bbp van de VS.
De belofte van de voordelen van prijsstabiliteit was des te moeilijker na te komen omdat die stabiliteit zelf moeilijk na te komen was. Na de ineenstorting van de financiële sector hebben de centrale banken er tien jaar lang miljarden euro's in gepompt om een deflatoire spiraal te voorkomen, zonder hun doelstellingen echt te bereiken. Terwijl de prijzen schijnbaar gematigd bleven, werden de gezinnen onderworpen aan een verhoogde druk op de lonen en de openbare diensten - om de blijvende winstgevendheid van het kapitaal te verzekeren. Intussen groeiden de financiële en vastgoedzeepbellen, wat bijdroeg tot de toenemende ongelijkheid.
In tegenstelling tot wat we vaak horen, zijn deflatie en inflatie niet twee tegengestelde verschijnselen, maar vullen ze elkaar vaak aan. Het grote matigen heeft geleid tot chronische onderinvestering, tot een steeds grotere spreiding en versnippering van de productieketens en, ten slotte, tot een toenemende kwetsbaarheid van de werknemers tegenover het kapitaal. En dat zijn de bronnen van de huidige inflatiecrisis.
De prijs-winst spiraal
Het neoliberalisme, ontstaan uit de belofte van prijsmatiging, heeft aldus de grondslag gelegd voor de huidige inflatiekoorts. Dat kan worden begrepen door te kijken naar de flexibiliteit ten opzichte van de markt, die lang werd aangeprezen als het summum van economische organisatie en de bron van het grote matigen. Dankzij dat systeem kon men alles wat men nodig had snel en goedkoop verkrijgen: goederen, diensten, banen, grondstoffen. De reactie is noodzakelijkerwijs snel en optimaal. Dat was des te meer het geval omdat de financiële dekkingsmechanismen het mogelijk maakten te anticiperen op de toekomstige vraag en aldus de productie beter te organiseren.
Winstniveau in de Verenigde Staten.
Wat er na de gezondheidscrisis gebeurde, was in flagrante tegenspraak met deze voorschriften. De veronderstelde flexibiliteit en efficiëntie werden een valstrik. De plotselinge verschuiving van de vraag tijdens de gezondheidscrisis was volkomen onvoorzien en het just-in-time-systeem van de productieve organisatie is in het slop geraakt en het herstelniveau van de vraag blijft onder dat van 2019. Onder deze omstandigheden biedt de neoliberale mondialisering van de productie geen oplossing, maar wordt ze het probleem, de bron van de inflatiecrisis.
De neoliberale organisatie is niet langer de garantie voor het grote matigen, maar de brandstof voor de hervatting van de inflatie. De belofte wordt onhoudbaar. Dat geldt des te meer omdat deze inflatiegolf de bedrijven de gelegenheid biedt hun marges te verbeteren door met de prijzen te spelen. Wat in de jaren 2010 moeilijk was, is nu mogelijk. Niet dat de vraag sterker is, maar het aanbod is beperkter.
Ook hier wordt de beweging aangewakkerd door neoliberaal beleid. Zoals altijd is de liberalisering van de markt gepaard gegaan met een concentratie van ondernemingen, aangemoedigd door de financiële sector, die lucratieve winsten zag. Die beweging komt tot uiting in het toegenomen vermogen van ondernemingen om hun prijzen op te leggen (hun pricing power). De Bank voor Internationale Betalingen (BIB) heeft onlangs in haar bulletin benadrukt dat dit vermogen tot prijsvorming door ondernemingen historische hoogten heeft bereikt.
In de geschiedenis van het neoliberalisme worden de laatste jaren gekenmerkt door een steeds sterkere ontwikkeling in de richting van het streven naar winst, dat door het liberaliseringsbeleid niet wordt beteugeld maar integendeel wordt gevoed. Bij de openstelling van de markten, zoals in de jaren zeventig en tachtig, doet zich een moment van deconcentratie voor, dat echter snel opdroogt onder invloed van de concurrentie.
Dat is onlangs nog gebleken in de technologiesector, de detailhandel, de telefonie, maar ook in de financiële sector, waar de logica van het vermogensbeheer de overhand heeft gekregen op de logica van de markt. Overal zijn oligopolies ontstaan, in het beste geval, en de facto monopolies, in het slechtste geval.
Zodra de grondstoffen- en het niet uit loon bestaande deel van de productiekosten stijgen, is het gemakkelijk dat meer dan te compenseren door de prijzen te verhogen en daarbij de marges te verbeteren.
In tegenstelling tot wat men ons wil doen geloven, is de huidige crisis dus geheel anders dan die van de jaren zeventig. De beweging is niet, zoals orthodoxe economen beweren, een 'prijs-loon' spiraal maar een 'prijs-winst' spiraal: het zijn de winsten die de inflatie aanwakkeren en het is die beweging die leidt tot de overdracht ervan naar de rest van de economie.
De daling van de reële lonen
Om te voorkomen dat de winsten uit de prijsstijgingen door overeenkomstige loonstijgingen worden opgeslorpt, passen de kapitaalbezitters de facto loonmatiging toe door de reële waarde van de lonen te verminderen. Dat wordt vergemakkelijkt door het feit dat, dank zij de 'structurele hervormingen' in het verleden, de arbeid niet meer zo doeltreffend kan reageren op de prijsdruk en zijn levensstandaard niet meer zo efficiënt kan verdedigen.
De vakbonden zijn verzwakt, werknemers zijn geïsoleerd en worden bedreigd door snelle ontslagen en een verzwakte werkloosheidsvoorziening. Het resultaat is dat de reële lonen, dat wil zeggen de lonen waarbij rekening wordt gehouden met de inflatie, dalen. In Frankrijk is volgens Dares het gemiddelde loon in de particuliere sector in het eerste kwartaal in reële termen met 2,3 procent gedaald. Maar het verschijnsel is hetzelfde in de VS, het VK en Duitsland.
Deze daling heeft een eenvoudige reden: als de lonen minder snel stijgen dan de prijzen, weerspiegelt dat een verstoring in de verdeling van de kosten van de inflatie tussen kapitaal en arbeid. En een vertekening van dezelfde orde in de toegevoegde waarde. De werknemers offeren dus een deel van hun levensstandaard op om de winsten veilig te stellen.
De kern van de huidige inflatiedynamiek wordt dus gevormd door de winsten. In de Verenigde Staten, net als in Frankrijk, spreken de cijfers voor zich. Het margeniveau van Franse bedrijven is in het laatste kwartaal van 2021 veel hoger dan in 2019, terwijl het niveau van het bbp bijna gelijk is. In de VS hebben de winsten sinds 2020 een recordhoogte bereikt.
Een studie van het Amerikaanse Economic Policy Institute (EPI) laat duidelijk de verschillen zien met de jaren zeventig. De stijging van de prijzen tussen het tweede kwartaal van 2020 en het vierde kwartaal van 2021 is voor 53,9 procent toe te schrijven aan winst en voor 7,9 procent aan lonen. Hoge marges, lage lonen: de inflatie van de jaren 2020 is dus zeker niet de inflatie van de jaren 1970 en zelfs niet de inflatie die de standaardtheorie verdedigt.
De hoge inflatie is niet het gevolg van een buitensporige vraag, van een of andere monetaire losbandigheid of van een versnelling van de lonen door hypothetische volledige werkgelegenheid, maar van het vermogen van ondernemingen om hun winstniveaus veilig te stellen door de prijzen te verhogen en de reële lonen te drukken.
Dat is de paradox van deze tijd: de economische en sociale organisatie die geacht werd lage prijzen te garanderen in ruil voor loonmatiging, leidt tot hoge prijzen zonder enige mogelijkheid tot aanpassing van de lonen. Dit leidt tot de zeldzame situatie dat de reële inkomens instorten, waardoor huishoudens, vooral de armste, berooid achterblijven.
In de jaren zeventig bedroeg het verlies aan reële lonen zelden meer dan 1 procent, dat is de helft van het verlies in het eerste kwartaal van 2022... Maar de paradox is slechts schijn: als de neoliberale organisatie van de maatschappij tot doel heeft voorrang te geven aan winst, dan is dat wat ze produceert, ongeacht de dynamiek van de inflatie.
De race naar de afgrond
Geconfronteerd met deze situatie neemt het neoliberalisme zijn voornaamste functie weer op: die van bescherming en vrijwaring van het kapitaal tegen de arbeid. Hoewel de economische realiteit alle sinds het einde van de jaren zeventig verdedigde verhalen aan diggelen slaat, probeert men de recepten van die tijd te hergebruiken om de mensen te doen geloven dat handhaving van de reële lonen, met andere woorden handhaving van de levensstandaard van de loontrekkenden, het absolute kwaad zou zijn. Zonder de kwestie van de lonen te noemen, ook al weten we sinds Marx' Loon, prijs en winst (1865) dat de centrale kwestie van de inflatie de verdeling van de lasten tussen lonen en winsten is.
Op woensdag 11 mei 2022 mei verklaarde de gouverneur van de Banque de France, François Villeroy de Galhau, dat 'iedereen zou verliezen als we de lonen zouden verhogen'. In februari was het zijn Britse ambtgenoot Andrew Bailey die opriep tot 'matiging van de loonstijgingen' om 'verlies van controle over de situatie' te voorkomen. De regeringen van hun kant, te beginnen met de Franse regering, trachten het effect van de inflatie op de consument te temperen door middel van winstsubsidies (zoals 'energiebonnen') om de looneisen binnen de perken te houden. Die evenwichtsoefeningen gaan schuil achter de retoriek van de koopkracht, die zorgvuldig vermijdt in te gaan op de dynamiek die aan het werk is.
Dit alles bewijst dat de neoliberale logica krachtig blijft doorwerken: de prioriteit van de autoriteiten blijft het veiligstellen van de winsten. Het probleem is dat deze logica op een dood spoor begint te raken. Terwijl het neoliberalisme de huidige inflatie heeft doen ontstaan, lijkt het ook steeds sneller af te stevenen op de muur die het zelf bouwt.
Door koste wat kost te proberen de lonen te drukken en het wapen van de stijgende rente te gebruiken om een vraagspiraal die niet bestaat te voorkomen, bestaat het risico dat de wereldeconomie in een nieuwe recessiecyclus terechtkomt en een financiële crisis uitlokt. Dat zonder de oorzaken van inflatie en tekorten aan te pakken, namelijk de spanningen aan de aanbodzijde en de ontwikkeling van de winsten.
De komende recessie
Dat betekent dat de wil om de inflatie te bestrijden door middel van de vraag een gewelddadige wending zal vergen en het is niet zeker dat samenlevingen die al verzwakt zijn door decennia van neoliberale crisis en covid daartegen bestand zijn. Vooral nu de milieucrisis verergert, waardoor de hulpbronnen nog meer in gevaar komen.
In de meest kwetsbare landen, zoals Sri Lanka, laait de politieke spanning nu al op onder invloed van beperkingen, stijgende prijzen en tekorten. De volgende recessie zal waarschijnlijk explosief zijn.
In Frankrijk is de consumptie in het eerste kwartaal met 1,3 procent gedaald, wat heeft geleid tot een stagnatie van het bbp op kwartaalbasis. Een dergelijke neerwaartse druk op de reële lonen komt in de geavanceerde economieën zelden voor. En het is verbazingwekkend hoe lichtvaardig de 'verantwoordelijke' leiders deze situatie als gezond en normaal beschouwen.
Deze crisis is geen toeval. Het is de vertaling van een diepe impasse: de voortdurende daling van de productiviteitswinsten die het neoliberalisme niet heeft beteugeld. Dat is de kern van het probleem van het hedendaagse kapitalisme. Want als de productiviteit niet kan worden verhoogd, is er voor de ondernemingen geen enkele manier om de stijging van de reële lonen of de gevolgen van de grotere concurrentie te compenseren.
De enige manier om de voortdurende stijging van de winsten te verzekeren is via prijs- en loonmatiging. Dat is de situatie die Ricardo in 1815 beschreef in zijn Essay on Profits en die door de stijging van de productiviteit tot dan toe was vermeden. De huidige inflatie is dus geen 'ongelukje', maar maakt deel uit van de diepgaande evolutie van het hedendaagse kapitalisme.
Dat is ook de reden waarom elke poging om een 'interne' oplossing voor deze crisis te vinden op deze realiteit zal stuklopen. Het is niet mogelijk om eenvoudigweg de vraag of de concurrentie te stimuleren, noch om de prijs zelf veilig te stellen. Overal lijken de deuren gesloten te zijn. De logica van de prijs zal elke 'sociaal-democratische' poging afbreken en tot een sociale en economische crisis leiden, zoals Ricardo al zei. In ieder geval wordt deze dynamiek dodelijk voor de evolutie van de milieucrisis en zeer ontvlambaar op sociaal niveau.
In deze context lijkt de enige optie te zijn de huidige dynamiek van de productiewijze te doorbreken door middel van een radicale verandering waarbij het maken van winst niet langer centraal zal staan. Dat kan worden gedaan door middel van noodmaatregelen om de huidige dynamiek te 'breken': prijscontrole, loonindexering, beheer van tekorten door middel van rantsoenering en belastingen op winsten. Maar dan zal het nodig zijn de afbraak van de renteniersbedrijven, die deze maatregelen impliceren, te 'veronderstellen' en de productiewijze volledig te reorganiseren door planning en democratisering. Het is omdat ze onvermijdelijk dergelijke debatten en spanningen op gang brengt dat deze inflatiecrisis alles verandert.
Dit artikel stond op ESSF. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos.
In dit artikel is het begrip…
In dit artikel is het begrip productiviteit niet duidelijk. Wat bedoelen jullie met dit begrip? Bijvoorbeeld deze zin: "De productiviteit bleef dalen, waardoor er een neerwaartse druk werd uitgeoefend op de winsten en lonen en de ontwikkeling van de productieve sfeer werd bevorderd."
Wat staat hier? Bedoelen jullie dat de arbeiders in de bedrijven langzamer zijn gaan werken? Bedoelen jullie dat de arbeidsproductiviteit in de ondernemingen gedaald is? Dat lijkt me sterk. Van jaar tot jaar stijgt het volume gemeten in stuks, kilo's en liters per gewerkt uur. Dus wat is hier aan de hand? Graag een nadere uitleg.
Beste Tjeerd, Dank voor je…
Beste Tjeerd,
Dank voor je reactie. Je heb gelijk dat de passage waarnaar je verwijst erg onduidelijk, zo niet in deze vorm onbegrijpelijk is. Daarom een poging tot nadere toelichting. Je heb gelijk dat onder (arbeids)productiviteit wordt verstaan de hoeveelheid product die er per arbeider per tijdseenheid wordt geleverd en dat die arbeidsproductiviteit (door innovatie, verbetering van productieprosessen en dergelijke) de neiging heeft om toe te nemen. Maar dan gaat het dus over productie-eenheden: fabrieken, afdelingen van bedrijven of bedrijfstakken. In de maatschappij als geheel ligt dat anders. Als in een bepaalde periode relatief of zelfs absoluut steeds minder mensen in de productieve sectoren werken, bijvoorbeeld door een enorme groei van onproductieve sectoren in de financiële sector, de reclame etcetera dan neemt de productiviteit in de maatschappij als geheel af. Dat was het geval in de periode van 1990-2008 waar de auteur het over heeft.
Beste redactie, Jullie…
Beste redactie,
Jullie stellen in jullie poging tot nadere toelichting: "Als in een bepaalde periode relatief of zelfs absoluut steeds minder mensen in de productieve sectoren werken, bijvoorbeeld door een enorme groei van onproductieve sectoren in de financiële sector, de reclame etcetera dan neemt de productiviteit in de maatschappij als geheel af. Dat was het geval in de periode van 1990-2008 waar de auteur het over heeft."
Ik vermoed dat het toch anders ligt: stijgende arbeidsproductiviteit maakt onproductieve arbeid mogelijk. Als je met minder mensen in dezelfde tijd meer goederen kunt maken heb je de voorwaarde voor onproductieve arbeid in handen: een deel van de beroepsbevolking kan zich bezighouden met onproductief werk. De uitstroom van personeel uit de productieve sector naar de onproductieve sector, in de periode 1990-2008, is niet zo groot geweest dat de gestegen arbeidsproductiviteit in de productie in diezelfde periode te niet werd gedaan en er overal tekorten aan goederen zijn geweest.
met vriendelijk groet
Tjeerd
Reactie toevoegen