De keizer en het jongetje

Volgens het conservatieve tijdschrift New Republic is hij de ‘meest gevaarlijke filosoof in het Westen’. Slavoj Žižek is dankzij een schier eindeloze reeks boeken, humor en vooral zijn provocerende ideeën het filosofische equivalent van een rockster geworden. Centraal in zijn werk staat ideologie-kritiek.

Žižek groeide op in wat nu Slovenië is en tot 1991 deel uitmaakte van de ‘Socialistische Federale Republiek van Joegoslavië’. Žižek was gedurende de jaren tachtig een tegenstander van de Joegoslavische bureaucratie en hij wendde zich tot het gedachtegoed van Martin Heidegger – een filosofische gigant maar uitgesproken rechts, enige tijd zelfs lid van de nazi-partij. Toen het land in 1990-1991 uiteen viel was Žižek presidentskandidaat voor de liberale partij. Een opmerkelijke stap voor iemand die zich tegenwoordig graag communist noemt. Toch legde hij in die jaren al het grondwerk voor zijn latere gedachtegoed toen hij in Parijs het werk van de Franse pyschoanalyticus Jaques Lacan bestuurde. Žižek mag een groot deel van het krediet voor de comeback van deze notoir ingewikkelde denker opeisen.

De markt als God

Žižek’s eerste Engelstalige boek verscheen het jaar dat de muur viel. Na het zogenaamde ‘einde van de geschiedenis’ zagen de jaren negentig een triomfantelijk kapitalisme dat volledig dominant leek te zijn geworden. In dit boek, ‘The sublime object of ideology’, stelde Žižek de vraag waarom mensen bereid zijn ideologieën te volgen die tegen hun eigen belangen ingaan, zoals wanneer arbeiders op neoliberale politici stemmen. Sindsdien heeft deze vraag niks aan actualiteit verloren – integendeel: hoe kan het dat na het falen van het neoliberale economische model in 2008 neoliberale partijen nog steeds groeien? Om te begrijpen waar de aantrekkingskracht van ideologieën vandaan komt, keerde Žižek tot het werk van Lacan.

Een kernpunt van Lacans opvattingen over wat mensen motiveert is dat we sociale wezens zijn: onze persoonlijkheid en opvattingen vormen zich in wisselwerking met anderen. Het menselijke ego bestaat volgens Lacan uit twee delen: het eerste is ons ‘ideale ego’ – hoe we graag gezien zouden worden. Volgens Lacan is dit deel van onze persoonlijkheid gebaseerd op gedrag dat we om ons heen zien en dat we proberen te imiteren om ons geliefd te maken. De sociale omgeving waarin we opgroeien bestaat niet alleen uit de mensen om ons heen, in eerste instantie onze familie, maar uit de hele samenleving en alle gebruiken en waarden hierin. Het tweede deel van ons ego komt hieruit voort en is wat Lacan het ‘Ego Ideaal’ noemde. Dit Ego Ideaal is wat ons een plaats toebedeelt in het geheel van sociale gebruiken. Het Ego Ideaal is een innige band met een bepaald ideaal of met bepaalde opvattingen waar iemand zich aan meet en zo helpt een weg te vinden door de samenleving. Het geeft betekenis aan allerlei sociale gebruiken die op zichzelf niks betekenen. Is mijn ideale ego dat van de linkse intellectueel dan kan ik bijvoorbeeld op een terras, met een cappuccino binnen handbereik, proberen Lacans werk te doorgronden. Het Ego Ideaal is dan de symbolische kijker voor wiens ogen ik dat ego cultiveer.

Voor Žižek is wat we doen, vaak onbewust, bedoeld om in de gunst te komen van zo’n denkbeeldige toeschouwer en bepaald door onbewuste ideeën over wat anderen denken en willen. We zijn dus veel irrationeler dan we graag zouden denken. Volgens het neoliberale wereldbeeld zijn mensen individueel in staat om de wereld om hen heen te begrijpen en daar hun weg in te vinden. Juist dat is voor Žižek bij uitstek een ideologische valkuil. Ook een overtuigde neoliberaal weet bijvoorbeeld niet echt wat ‘de markt’ nou eigenlijk betekent, net zomin als een nationalist kan uitleggen waarom de eigen natie zoveel beter is dan andere naties of dat een christen kan uitleggen wat God is. Het geloof in die idealen geeft hen echter een plaats in de maatschappij, iets waarmee ze orde kunnen aanbrengen in de wereld om hen heen. Natie en God idealen zijn onzichtbare maatstaven die betekenis geven, keuzes bepalen en gelovigen een plaats geven in de samenleving. Is dat niet de manier waarop ‘de markt’ functioneert voor neoliberalen?

Voor Žižek hebben ideologieën een reëel nut als bouwsteen voor ons zelfbeeld en als zingeving, ze produceren een orde die de maatschappij overzichtelijk maakt. Daarom houden mensen hardnekkig vast aan de verdediging van ideologieën, ook als deze allang ‘rationeel’ onderuit gehaald zijn. Een nationalist die zich opoffert voor het ideaal van het vaderland handelt niet erg redelijk – maar hij was voor zijn dood wel iemand die een doel had en dacht de wereld te begrijpen. Een tweede functie van ideologieën is dat we er van kunnen genieten. De nationalist geniet van het gevoel deel te zijn van een machtig geheel als de leider een groots toekomstvisioen schetst en van zijn woede als hij tegen zogenaamde vijanden van het vaderland tekeer kan gaan.

De aantrekkingskracht van ideologieën, concludeert Žižek, ligt in dit soort irrationele maar werkelijke effecten. Politiek is dus ook een kwestie van emotie en passies, niet alleen van het oplossen van concrete problemen. Emoties, de bevrediging die we kunnen voelen door er in mee te gaan, de passies die symbolen kunnen oproepen, zijn cruciaal in het verklaren van het gedrag van mensen. Als een neoliberale politicus verkondigt dat we met zijn beleid allemaal de kans zullen hebben om succesvol te worden is het voor veel mensen die op hem zullen stemmen niet in de eerste plaats van belang dat ze denken zelf rijk te worden: wat telt is dat hij een visioen schetst waarin ze rijk zouden kunnen worden – en dat is al heel wat.

Waarom Lady Gaga reactionair is

Of mensen, diep in hun hart, ook daadwerkelijk geloven in ideologieën doet er niet zoveel toe: wat ertoe doet is dat we de verwachtingen van anderen volgen en het patroon reproduceren. We kunnen in ons hart best afstand bewaren tot een ideologie – wat telt is dat we doen wat we denken dat van ons verwacht wordt. Hier haalt Žižek graag de uitspraak van de theoloog Pascal aan over hoe je een goede gelovige wordt: eerst op de knieën gaan en bidden, het geloven zelf volgt wel. In onze samenleving die pretendeert zo veel rationeler te zijn dan het zeventiende eeuwse Frankrijk van Pascal, doet het er niet zoveel toe of we daadwerkelijk geloven dat product X of levensstijl B echt de resultaten opleveren die beloofd worden. Wat telt is dat we door die producten te kopen ons laten zien als volgers van een bepaalde levensstijl en mensen die willen wat beloofd wordt.

Een van de meest interessante aspecten van Žižek’s werk is zijn visie op hoe het moderne kapitalisme omgaat met het verlangen om ons allemaal als unieke individuen te presenteren. Dit gebeurt door in te spelen op de mogelijke kloof tussen ‘geloven’ en ‘doen’. Een groot deel van de moderne popcultuur is succesvol omdat zij ons in staat stelt te denken dat we mensen zijn die, in tegenstelling tot de rest, zich niet laten beduvelen maar afstand bewaren tot allerlei onzin. Het is een door en door ironische cultuur.

Een paar weken geleden deed op internet het gerucht de ronde dat Žižek en Lady Gaga bevriend waren geraakt en filosofische discussies voerden. Het verhaal was een hoax maar het leek aannemelijk dat Žižek, wiens boeken vergeven zijn van popculturele referenties, zou kunnen opschieten met Lady Gaga. Maar juist zij is een voorbeeld van een motief dat Žižek voortdurend bekritiseert: ze is een overduidelijke recycling van Madonna – maar in plaats van dat dit gebrek aan authenticiteit afstoot, trekt het aan. Door volop mee te gaan in de pastiche van jaren tachtig pop en zogenaamde queer symboliek tonen we ons, in de ogen van de onzichtbare ander, van het Ego Ideaal, als mensen die alle hints snappen, te slim zijn om echt te geloven dat ze goede muziek maakt. Dat hoeven we ook helemaal niet te geloven, zolang we die cd’s maar kopen. Ironie is niet subversief of kritisch: het produceert juist een verstikkend conformisme.

Toch kan de cultuur van ironie, van niks meer serieus nemen, de behoefte van mensen om zin te geven aan hun leven niet bevredigen. Vandaar dat we in de meest ontwikkelde samenlevingen een heropleving zien van het meest irrationele gedrag. Van allerlei vormen van mystiek bijvoorbeeld, zoals new age stromingen die iedereen een individualistische, eigen weg naar ‘verlichting’ bieden. Of van allerlei vormen van nationalisme waarin eeuwenoude heldendaden opeens weer van het grootste belang worden gemaakt. Meer indirect voedt de onvrede ook het klimaat van islamofobie: het idee dat miljoenen en miljoenen Moslims min of meer stiekem fundamentalist zijn is een ideologische fantasie. Maar dat, zo stelt Žižek provocerend, dat is niet de reden waarom vijandigheid tegenover Moslims zo’n gepassioneerde vormen aanneemt. Veel dieper zit de afgunst over het veronderstelde vermogen van de denkbeeldige Moslim om werkelijk ergens in te geloven.

Een van Žižek’s favoriete sprookjes is dat van de keizer zonder kleren. Elke dag liep deze naakt over straat maar omdat niemand van de norm af durfde te wijken, durfde niemand op deze dwaze toestand te wijzen. De keizer had immers, zo werd iedereen verzekerd, zeer mooie kleding aan van een stof zo fijn dat deze slechts door beschaafde mensen opgemerkt kon worden. Het was een klein jongetje, dwars van conventies, dat erop wees dat de keizer naakt was. Zo lang niemand op de overduidelijke naaktheid van de keizer wees, werkte alles prima – maar daarna veranderde alles. Žižek’s verwarrende, tegenstrijdige en vermakelijke boeken helpen een beetje om de rol van zo’n jochie te spelen en te laten zien dat moderne keizers als natie en markt, geen kleren dragen.

 

Soort artikel

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop