We hebben een nieuwe vijand en hij heet Recep Tayyip Erdoğan. Sinds de mislukte couppoging in Turkije staat het land in het middelpunt van de belangstelling. Aanleunend tegen een lange traditie van Europese fabels over orientaalse despoten noemt bijvoorbeeld Afshin Ellian Erdoğan een 'sultan'. De grote steun die Erdoğan onder Turken heeft wordt afgeschilderd als een vorm van collectieve verstandsverbijstering. Was het maar zo eenvoudig.
Erdoğan heeft de mislukte coup aangegrepen om zijn eigen machtspositie verder te versterken. Niet alleen zijn voormalige bondgenoten in de Gülen-beweging worden aangepakt, ook Erdoğan's oude tegenstanders, links en de Koerdische beweging, liggen hernieuwd onder vuur. Op grote schaal worden gekozen volksvertegenwoordigers afgezet, vooral van de linkse, pro-Koerdische HDP. Onder druk van bovenaf worden kritische academici ontslagen. De geringste aanleiding kan genoeg zijn om opgepakt te worden. De excuses zijn welhaast kolderiek. Een marxistische academicus wordt opgepakt op verdenking lid te zijn van de religieuze Gülen-beweging omdat hij een boek over Fethullah Gülen in zijn kantoor heeft, een activiste wordt opgepakt onder verdenking van terrorisme wegens het linkse, legale tijdschrift in haar handtas.
De Turkse socialist Foti Benlisoy spreekt van een 'zelf-coup'; een coup waarin een op democratische wijze aan de macht gekomen leider het parlament aan banden legt en zichzelf ondemocratische bevoegdheden toekent. Hij wijst op de tegenstrijdige positie van Erdoğan; de volksoploop tegen de couppoging heeft hem nog populairder gemaakt dan hij al was, maar tegelijkertijd heeft hij serieuze problemen. De zuiveringen verzwakken het staatsapparaat en internationaal voelt Erdoğan zich zo geisoleerd dat hij gedwongen is de banden met vroegere vijanden als Israel en Rusland te herstellen.
Dat Erdoğan toch kan rekenen op steun onder de bevolking heeft veel te maken met de manier waarop zijn AKP-partij culturele scheidslijnen in de Turkse samenleving tot politieke tegenstellingen heeft weten te maken. Vooral belangrijk is de tegenstelling tussen een meer welvarende, seculiere en op het westen-georienteerde, 'liberale' bovenlaag versus een meer volkse en conservatieve groep.
Dat is geen tegenstelling tussen verlichte democraten en achterlijke boerenkinkels. Tientallen jaren lang beschermde de eerste groep haar macht met terugkerende militaire staatsgrepen, altijd met instemming van het Westen. Geen wonder dus dat secularisme zo een slechte naam kreeg en dat Westerse kritiek op het autoritaire beleid van Erdoğan als hypocriete gelegenheidsargumenten ervaren wordt.
Oppervlakkige kritiek die deze geschiedenis negeert, of nog erger; een zogenaamd superieure 'Westerse beschaving' tegenover zogenaamd achterlijke islamisten zet, speelt Erdoğan enkel in de kaart. Om de verdeel-en-heers politiek van de AKP-partij tegen te gaan, zijn er bondgenootschappen nodig die deze culturele tegenstellingen overstijgen, van werkende mensen, onderdrukte Koerden, van vrouwen, holebi's en andere slachtoffers van de rechtse AKP-partij. We kunnen beginnen met duidelijk maken dat onze kritiek op het Erdoğan-regime niks te maken heeft met die van Afshin Ellian.
Dit commentaar verscheen eerder op Konfrontatie.
Reactie toevoegen