De vakbeweging kan niet anders dan aan politiek doen

Discussies over vakbondswerk gaan al snel over de vraag of en in hoeverre de vakbond zich met politiek bezig mag en kan houden en wat daar dan onder wordt verstaan. De afgelopen decennia was binnen de FNV de opvatting dominant dat de vakbeweging zich vooral moest beperken tot zaken die betrekking hadden op arbeid, inkomen en arbeidsomstandigheden. Onder invloed van de crisis en van de vernieuwing van de FNV zien we de laatste tijd weer een meer politieke opstelling van de vakbeweging. In onderstaande artikel dat in juni 2013 op Solidariteit werd gepubliceerd als bijdrage aan een discussie over ‘Partij en vakbond’ gaat Herman Pieterson in op deze problematiek. Wij vinden die bijdrage belangrijk genoeg om hier nog eens (met toestemming van de auteur) te publiceren.

De Poolse vakbeweging Solidarnosc speelde een belangrijke rol bij de ondermijning van de macht van de communistische partij. Na de val van de muur werd de vakbond ook een politieke beweging. De Braziliaanse vrije vakbonden speelden een grote rol in het verzet tegen de dictatuur en namen het initiatief voor de vorming van de Arbeiderspartij. Die is inmiddels jaren aan de macht en is als regeringspartij nu het doelwit van een nieuwe beweging. In Zuid Afrika speelde de vakbeweging COSATU een grote rol bij het ten val brengen van het apartheidsregime. De bevrijdingsbeweging ANC was en is niet te vergelijken met een 'gewone' politieke partij.

Ik noem deze voorbeelden die in deze discussie al eerder naar voren werden gebracht, omdat ze aangeven dat er geen voorbestemde vaste verhouding tussen vakbeweging en politieke partijen bestaat. Als we nu een discussie willen voeren over de verhouding van partij en vakbonden dan is de eerste vraag: welke partij dan? Persoonlijk zie ik die partij namelijk niet.

De Partij van de Arbeid is al lang niet meer de nette hervormingspartij die ze ooit was. Het is al tientallen jaren een gewone regeringspartij die soms een sociaal jasje aan doet. Echte sociaaldemocraten zitten er niet meer in. Nieuw Linksers die zichzelf trouw zijn gebleven, stapten uit de partij. Jan Pronk is de meeste recente en bekendste daarvan.

Groen Links komt voort uit partijen die verbonden waren met linkse vakbondsactivisten, maar is die banden sinds lang kwijt geraakt. De SP heeft wel een activistisch verleden, maar maakt nu een soort scheiding tussen politiek, daar zijn wij van, en belangenstrijd, daar is de vakbeweging van.

Partij en vakbeweging, waar gaat dat dan over? Volgens mij moet het in de eerste plaats gaan over de vraag hoe de vakbeweging betrokken is bij de politiek. En in de tweede plaats over de vraag of het politieke streven van de vakbeweging een georganiseerde, politieke uitdrukking kan krijgen.

Een bijzondere crisis

Om over de politieke betrokkenheid van de vakbeweging te praten, moeten we een uitstapje maken naar de huidige crisis. 
Die blijkt veel dieper te zitten dan tot voor kort werd gedacht. Niemand heeft een simpele oplossing klaar liggen. Dat lijkt erger dan het is. Alle wonderoplossingen om de crisis te overwinnen, zijn al uitgeprobeerd, en allemaal hebben ze gefaald. De banken zijn gered met overheidsgeld, maar de hele financiële sector blijkt daarmee nog steeds oncontroleerbaar. De export is bevorderd, maar dat is niet genoeg om de bestaande overcapaciteit weg te werken. Er zijn kunstgrepen met de sociale zekerheid uitgehaald om bedrijven te ontzien, maar uiteindelijk vallen er steeds meer ontslagen. De kaalslag in de zorg, de sociale zekerheid en de pensioenen die in Nederland nu plaats moet vinden, is kinderspel vergeleken bij wat de trojka heeft opgelegd aan Portugal, Griekenland of Cyprus. Als je wilt weten waar je terecht komt als je de huidige politiek van bezuinigen om het overheidstekort onder de 3 procent te brengen volhoudt, moet je eens goed in Lissabon of Athene rondkijken. Misschien mogen we daar binnenkort Ljubljana aan toevoegen.

Kortom, de huidige crisis is geen simpele recessie waar je met wat snelle maatregelen weer uitkomt. Zelfs als de economie straks weer een beetje zou aantrekken, is het waarschijnlijk een zwak en gedeeltelijk herstel. Dat de werkloosheid er door zou afnemen, is al helemaal twijfelachtig. Kennelijk is er sprake van een meer structureel probleem. Na de crisis van de jaren zeventig en tachtig is er een korte periode van herstel geweest. Gedeeltelijk gedragen door de herinschakeling van Rusland en China in de kapitalistische wereldeconomie. Gedeeltelijk gedragen door de ontwikkeling van een deel van de afhankelijke landen tot zelfstandige machtsfactoren en kernen van economische groei, zoals India, Brazilië en Turkije. Alleen is ook daar die groei ongelijk geweest, en samengegaan met toenemende sociale ongelijkheid. Dat uit zich nu in de opkomst van nieuwe massale bewegingen tegen regeringen die eerst brede steun kregen. De belangrijkste bron van het economisch herstel vanaf het begin van de jaren negentig is echter het herstel van de winsten en een toename van een kredietpiramide om de afzet van de productie mogelijk te maken. Die piramide is in 2007-2008 ingestort. Er is nog geen ander model voor het herstel van de economie in zicht.

Het is goed om te bedenken dat er nog nooit een uitzichtloze situatie voor het kapitalisme is geweest. Toen Europa op apegapen lag na twee wereldoorlogen en een diepe crisis, toen de Sovjet Unie Oost Europa aan haar invloedssfeer toevoegde en daarmee buiten de greep van het kapitaal plaatste. Toen China datzelfde deed, overigens tegen de wil van Stalin in, kon het kapitalisme zich toch herstellen en aan een periode van bijna dertig jaar groei beginnen. Dat ging niet zonder slag of stoot. De effecten van de vernietiging en de desastreuze politiek van Stalin speelden een belangrijke rol bij de nieuwe kans voor het kapitalisme.

Dijsselbloem en Lagarde, Olli Rehn en Schaüble zouden het kunstje graag herhalen. Of daar de voorwaarden al rijp voor zijn, mag betwijfeld worden. Maar dat ze het willen staat buiten kijf. 
Om een dergelijk herstel van de kapitalistische economie mogelijk te maken, wordt nu op verschillende fronten tegelijk geprobeerd de resterende verworvenheden van de welvaartsstaat te vernietigen.

De oproepen om meer geld uit te geven werken niet. Of ze zijn een verkapte poging om een greep in de pensioenkassen te doen. In dat geval maken ze deel uit van het bredere plan om de gevolgen van de crisis af te wentelen op loon- en uitkeringstrekkers.

In de vorige crisisperiode en tijdens de herstelfase die in Nederland samenvalt met de periode van de paarse kabinetten, is er al heel wat afgebroken. Maar het gebouw is grotendeels in tact gebleven. En dat kon wel eens gaan veranderen. Of het nu gaat om het recht op bijstand, op zorg bij ziekte, om de bescherming tegen willekeur bij ontslag, om het recht op een fatsoenlijk pensioen, om de rechten van flexwerkers, om fatsoenlijke voorzieningen in buurten, om de sociale woningbouw, om de bescherming van de natuur, om cultuur, alles dat geld kost en alles dat mensen een schild geeft tegen de onverbiddelijkheid van de markt ligt onder vuur.

En dat is in Nederland nog maar net begonnen. Deze aanval is internationaal en treft net zo goed Brazilianen als Turken, Grieken als Nederlanders, Bengalen als Indiërs. Hoe ze deze precies vorm geven, kan verschillen. De richting is duidelijk.

Politiek is onvermijdelijk

De vakbeweging kan dus niet anders dan aan politiek doen. Juist om de primaire doelstelling van belangenbehartiging te kunnen waarmaken, moet ze zich met politiek bezighouden. Want de politiek houdt zich in elk geval met de vakbeweging bezig. Rutte was maar wat kien op het afsluiten van een Sociaal Akkoord. Nu stelt dat niet veel voor en gaat het waarschijnlijk toch de prullenbak in, maar toch. Alle partijen willen iets met belangrijke punten als sociale zekerheid, zorg en ontslagrecht, met onderwijs en woningbouw.

De essentiële vraag voor de vakbeweging is dus niet of ze met politiek te maken heeft, maar of ze zich afhankelijk wil maken van de politiek van andere dan wel haar eigen politiek wil ontwikkelen. Een politiek die gebaseerd moet zijn op een consequente verdediging van de belangen van iedereen die van salaris, pensioen of uitkering afhankelijk is voor zijn bestaan. Dat is de overgrote meerderheid van de bevolking, om maar alvast een tegenargument te geven aan hen die de vakbeweging de behartiging van een beperkt groepsbelang willen verwijten. Die politiek houdt ook in de verdediging van de mensenrechten van iedereen, ongeacht afkomst, paspoort of het ontbreken daarvan.

Gelukkig kunnen we zien dat de vakbeweging de laatste jaren ondanks de crisis en ondanks desoriëntatie niet bij de pakken neer is gaan zitten. 'Organising' en activerend beleid zijn bouwstenen voor de toekomst. Maar de vernieuwde vakbeweging die zal ontstaan, kan alleen verder komen als ze zich bewust is van haar politieke rol. Is ze dat niet, dan is ze gedoemd tot verdere nederlagen. Die politieke rol zal meer moeten zijn dan meepraten en akkoorden sluiten. Het zal ook moeten gaan om initiatieven die het 'organisen' uitbreiden tot het mobiliseren van mensen voor hun belangen tegen de desastreuze politiek van sociale afbraak en bezuinigingen. Een manifestatie voor de zorg is mooi. Maar dat moet een vervolg krijgen.

Hoe doe je dat, politiek?

Politiek is een lastig begrip. De één bedoelt er Den Haag mee. De ander vergadertijgers in zaaltjes. Weer een ander denkt aan lobbyen bij commissies en Kamerleden. Een enkeling ziet rode banieren traag door oneindig laagland gaan. Toch is politiek vooral een kwestie van machtsvorming.

Voor wie die macht niet heeft op basis van zijn bezit, zijn netwerk, zijn familie of zijn leidinggevende positie, betekent politiek in de eerste plaats gezamenlijk optreden. In de tweede plaats betekent het je zelf organiseren met actievormen die gewicht in de schaal leggen. In de derde plaats betekent het zelf formuleren wat je wilt, zonder eerst te kijken of je tegenstander dat wel leuk vindt. In de vierde plaats betekent het consequent blijven vasthouden aan de belangen van allen die zich tegen de maatregelen van de regering verzetten. In de vijfde plaats betekent het begrijpen dat je tegenstander internationaal is en dat je je dus moet baseren op internationale solidariteit. En in de zesde plaats betekent het de ontwikkeling van een perspectief voor de middellange termijn, een sociaal alternatief dat kan werven en mobiliseren. Die machtsvorming moet waar dat kan omgezet worden in concrete resultaten. Resultaten op alle terreinen: zorg, onderwijs, duurzaamheid, arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden, pensioenen of democratische rechten.

Kan de vakbeweging op die manier aan politiek doen? Dat is een beetje de vraag. In principe wel zou je zeggen, maar tegelijk moet je ook mensen die zich nu niet in de vakbeweging herkennen, kunnen betrekken bij dat sociaal alternatief. En op deze manier opkomen voor een politiek en sociaal alternatief zal in de vakbeweging op een hardnekkig verzet van de conservatieve vleugel stuiten. Het is ook de vraag of het voldoende zou zijn. Kun je werkelijk politiek een vuist maken met een organisatie die ook voor een groot deel met het dagelijkse bondswerk bezig moet zijn? Ook daarvan denk ik dat het in principe zou moeten kunnen, maar de vormgeving ervan zal nog best moeilijk worden. Een politieke vakbeweging zou in elk geval deel uit moeten maken van een bredere internationale beweging tegen sociale afbraak.

Moet daarom een politieke vakbeweging zich ondergeschikt maken aan één of andere partij? Dat lijkt me niet wenselijk, ook niet aan partijen die sympathiek staan tegenover het streven van de vakbeweging. Zou het omgekeerd kunnen zijn? Dat de vakbeweging het initiatief neemt tot het bundelen van mensen en bewegingen ook op politiek vlak?

Dossier
Soort artikel

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop