Er is geen begrip dat zo vaak in een verkeerde betekenis gebruikt wordt als het begrip ‘democratie’. In plaats van ‘volksheerschappij’ duidt het in de meeste gevallen op de machtspolitiek van elites die zich beroepen op een legitimatie door verkiezingen. Zo wordt de opstelling van politici als Blair en Aznar tegenover de oorlog in Irak als democratisch afgeschilderd, ook al is een grote meerderheid van de bevolking tegen de oorlog gekant. Dat ze gekozen zijn - toen er van een oorlog tegen Irak nog geen sprake was - geeft ze nu het zogenaamde democratische recht tegen de wil van de meerderheid van de bevolking in te gaan. Voor de president van de grootste democratie, George Bush, geldt het nog sterker: hij is de ‘democratisch gekozen’ president van de VS hoewel hij bij de verkiezingen minder stemmen verwierf dan zijn tegenspeler Al Gore.
Ook in Nederland is het verband tussen de ideeën van de meerderheid van de bevolking en het gevoerde beleid soms ver te zoeken. Dat komt omdat de kiezer zich niet direct over het te voeren beleid kan uitspreken. De parlementaire democratie is gericht op het kiezen van politici, niet op het bepalen van het beleid.
Parlementaire democratie
De parlementaire democratie is nooit bedoeld geweest om vorm te geven aan de ‘volkssoevereiniteit’, en het heeft ook nooit als zodanig gefunctioneerd. Het parlement ontstond als politiek platform van de burgerij tegenover het feodale regime en vormde een plaats waar de handels -, geld -, koloniale -, en industriële bourgeoisie hun uiteenlopende belangen naar voren brachten en waar deze tot consensus kwamen over het te voeren beleid. Het ging om een onverbloemde vorm van klassenheerschappij. En net als in Athene waar alleen mannelijke burgers stemrecht hadden en vrouwen, slaven, en vreemdelingen daarvan uitgesloten waren, was dat ook bij het burgerlijke parlement het geval. Slechts een kleine minderheid van de bevolking, alleen mannen met een zeker vermogen, hadden actief en passief stemrecht. De politieke macht van de bourgeoisie lag in het parlement en de regering vormde het uitvoerend comité van deze algemene vergadering.
Dat veranderde toen in het begin van de vorige eeuw ook vertegenwoordigers van de arbeidersklasse tot het parlement toetraden. Onder druk van de kiesrechtbeweging werd in 1917 het algemeen kiesrecht voor mannen en in 1919 het vrouwenkiesrecht ingevoerd. Met de verbreding van het parlement veranderde haar functie ingrijpend. Het zwaartepunt van de politieke macht verschoof van het parlement naar de regering en naar het permanente deel van het staatsapparaat, de hoge ambtenarij. De burgerlijke partijen vormden zich om van vertegenwoordigers van bepaalde fracties van de bourgeoisie naar ‘volkspartijen’ die zich mede richtten op het winnen van stemmen van niet burgerlijke lagen van de bevolking, met ander woorden van (delen van) de arbeidersklasse.
Stond aanvankelijk het bereiken van consensus binnen de bourgeoisie centraal, met de verbreding van het parlement wordt het bereiken van een algemeen maatschappelijke consensus belangrijk. De beleidsbepa-ling vindt voortaan plaats in een ondoorzichtig spel van lobby en pressie van ondernemers en hun organisaties met ambtenaren en politici.
Parallel hieraan trad een proces van bureaucratisering van de arbeiderspartijen op. De intrede van hun vertegenwoordigers in het parlement en later de deelname van arbeiderspartijen aan regeringen stimuleerden een verzelfstandiging van die partijgeledingen die in symbiose leefden met de parlementaire democratie en de staat.
Er is geen reden om met nostalgie terug te kijken. Toen het parlement werkelijke macht bezat bestond het uitsluitend uit vertegenwoordigers van de bezittende klasse. Zodra de verbreding van het parlement via het algemeen mannen - en vrouwen kiesrecht tot stand kwam, markeerde dat verre van een vervolmaking van de politieke democratie, vooral de afname van zijn politieke invloed. De - tegenwoordig vaak besproken - kloof tussen de bevolking en ‘de politiek’ vind zijn oorzaak in de vervreemding van de macht waarmee deze verbreding van het parlement gepaard ging. De kloof zit er als het ware ingebakken. Politici die klagen over de kloof tussen de kiezer en ‘de politiek’, vergeten dat ze daaraan juist hun bestaan ontlenen. Als er van democratie in de volle zin van het woord sprake was, zou voor een speciale laag van beroepspolitici geen plaats zijn.
Veranderingen
Vooral sinds de Tweede Wereldoorlog is de legitimiteitscrisis van de burgerlijke democratie sterk op de voorgrond getreden. Aan de ene kant werd de macht geconcentreerd in een (steeds kleinere) economische en politieke elite die haar heerschappij uitoefent buiten (het bereik van) formeel democratische organen. Dat hebben de uitbreiding van de economische en politieke macht van de multinationale ondernemingen, het militair industrieel complex en de groeiende macht van multilaterale organisaties laten zien.
Aan de ander kant veranderde de structuur van de arbeidersklasse en daarmee zijn bewustzijn ingrijpend. Kwantitatief groeide de arbeidersklasse - het totaal van de loonafhan-kelijken - enorm en omvat in de belangrijke kapitalistische landen tegenwoordig de grote meerderheid van de bevolking. Maar door verandering in de productiewijze gaat het om een veel meer geïndividualiseerde, zo niet geatomiseerde, massa dan in de periode voor de Tweede Wereldoorlog.
Grof gezegd heeft het beeld van een geconcentreerde industriële arbeidersklasse plaats gemaakt voor een diffuus geheel van mensen dat werkzaam is in verschillende sectoren op uiteenlopende plaatsen, met ongelijksoortige contracten. De arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden zijn veel gedifferentieerder geworden en het beeld van de gemiddelde werknemer is dat van een eenling die op de arbeidsmarkt en op de markt van zorg, onderwijs, verzekeringen en dergelijke individueel zijn weg moet vinden.
Van de traditionele, collectieve uitingen van cultuur en machtsvorming van de arbeidersklasse is vrijwel niets meer over. Ze zijn omgevormd tot een individueel service instituut, zoals de vakbeweging, of tot een carrièremachine, zoals de PvdA. De rest van de rode familie - en hetzelfde geldt voor de katholieke en protestantse arbeidersbeweging - is verdwenen. De collectieve beleving van cultuur en identiteit heeft plaats gemaakt voor de individuele ervaring van het beeldscherm van televisie, computer, playstation of de mobiele telefoon.
Delegatie van macht
Ook in de politiek heeft de individualisering doorgezet. De collectieve actie van vakbond of partij heeft het veld geruimd voor de individuele kiezer, die alleen in het stemhokje zijn stem uitbrengt en daarmee zijn hypothetische macht overdraagt aan de politicus van zijn keuze. Met het uitoefenen van zijn stemrecht levert de kiezer zijn macht voor een paar jaar in, want eenmaal gekozen hoeft de politicus nauwelijks verantwoording af te leggen aan de kiezer. ‘Politici dienen een eigen afweging te maken’, heet dat in Haags jargon. Pas bij volgende verkiezingen - als inmiddels andere thema’s centraal staan - kan de kiezer hem of zijn partij ter verantwoording roepen. Zo combineert de parlementaire democratie een democratische legitimering van de macht met een beperkte, indirecte invloed van de kiezer.
Het is in vele opzichten haar kracht. Anders dan een autoritair regime geeft de parlementaire democratie de heersende politieke en economische elites de mogelijkheid over hun respectievelijke belangen te onderhandelen. Ze draagt bovendien bij aan het handhaven van een draagvlak onder de bevolking en het integreren van verschillende sociale en culturele groepen, zodat spanningen in een vroeg stadium geabsorbeerd worden. Zo laat de geschiedenis in de afgelopen eeuw zich lezen als een tredmolen van rechtse en linkse coalities; als de weerstand tegen het beleid - bij met name de vakbeweging – groeide, werd rechts opgevolgd door een regering met de PvdA. Was door accenten te verleggen de weerstand geneutraliseerd, dan kon de sociaal-democratie weer naar de oppositiebankjes verhuizen.
Democratisch tekort
De reëel bestaande democratie heeft maar een beperkte werkingsfeer. Slechts een deel van de leefomstandigheden van mensen wordt tot ‘de politiek’ gerekend. In de bedrijven, waar de meerderheid van de bevolking een groot deel van het bestaan doorbrengt, is democratie afwezig. Daar heersen het kapitaal en de aandeelhouders. Dat geldt ook voor de banken inclusief de Nationale en Europese Centrale Bank, waarop iedere democratische invloed ontbreekt. In plaats van one (wo)man, one vote kennen supranationale organisaties als de Wereldbank en het IMF, slechts het principe one dollar, one vote. En in de VN, de EU, de Navo en dergelijke zijn de landen niet vertegenwoordigd naar de omvang van de bevolking, maar op basis van macht.
De beperking van de ‘politieke sfeer’ wordt gerechtvaardigd door de ideologie die het kapitalisme voortbrengt. De macht wordt – anders dan de op geweld gebaseerde macht in de feodale maatschappij – in onze samenleving vooral uitgeoefend door middel van economische middelen. De economische macht is gebaseerd op het zich toe-eigenen van het meerproduct van ‘vrije’ arbeiders die hun arbeidskracht verkopen. De uitbuiting is een economisch mechanisme, en veel minder transparant dan de vormen van uitbuiting die op fysieke dwang zijn gebaseerd zoals lijfeigenschap of slavernij.
De economische ongelijkheid gaat schuil achter de schijnbare gelijkheid van koop en verkoop van de arbeidskracht. De bestaande economische verhoudingen en daarmee ook de machtsverhoudingen worden in de hoofden van de mensen een vanzelfsprekendheid. Crisis, armoede en werkloosheid worden gezien als gevolgen van de ‘Economie’. Daarmee groeit de mythe van de technologie. Maatschappelijke en politieke vraagstukken worden terug gebracht tot zuiver economische en technische problemen waarvoor deskundigen politiek neutrale oplossingen moeten aandragen.
Toenemende kloof
De parlementaire democratie met zijn delegatie van bevoegdheden en de verschuiving van de macht naar deskundigen is hier een uitdrukking van. Toch staat het systeem onder druk. De kloof tussen de mythe en de werkelijkheid wordt te groot, de legitimerende functie neemt af. Het vertrouwen van de kiezers in de gekozenen daalt, de onvrede onder de kiezers groeit. Het is geen verschijnsel van de laatste jaren maar van veel langer datum. Deelname aan verkiezingen vertoont al decennia een neerwaartse trend, slechts onderbroken door een tijdelijke opleving na het optreden van Fortuyn. Ook het aantal leden van politieke partijen liep de afgelopen decennia gestaag terug, wederom tijdelijk onderbroken door het Fortuyn effect. Het kost veel partijen moeite om kandidaten voor gekozen functies te vinden, met name in gemeente en provincie.
De macht van de gekozen parlementaire organen wordt verder uitgehold door overdracht van bevoegdheden naar zowel de uitvoerende macht (de regering, het college van B&W) als naar supranationaal niveau (Europa, het IMF, de Wereldbank, de WTO). Door liberalisering, privatisering en deregulering, worden zaken uit de publieke sfeer gehaald en overgelaten aan de zogenaamde sturende hand van de markt. Met als gevolg dat parlement en gemeenteraad steeds minder te zeggen hebben over steeds minder zaken. Daar komt bij dat de technocratisering van het politieke bedrijf zo sterk heeft doorgezet en de verschillen tussen de grote politieke partijen zo gering zijn geworden dat de gewone burger het zicht volledig kwijtraakt.
De groeiende vervreemding van de kiezer van de macht wordt al lang onderkend. Een partij als D66 ontleent er zijn bestaansrecht aan. Vanaf de jaren zestig worden er met de regelmaat van de klok voorstellen gelanceerd om de kloof tussen kiezer en gekozene te overbruggen: een gekozen minister-president, een gekozen burgemeester, districtenstelsel en referenda.
De traditionele partijen hadden er tot voor kort weinig oren naar. Ze hadden ook weinig last van de kloof tot Fortuyn ten tonele verscheen. Fortuyn hief de kloof niet op, maar hij overbrugde hem door de onvrede een stem te geven. De kracht van Fortuyn was dat hij zijn aanhang de illusie verschafte dat hij de zaken grondig zou veranderen, dat hij de bezem er door zou halen. Dat bleek grote groepen mensen aan te spreken. Het vormde een bedreiging voor de bestaande politiek en ook na de dood van Fortuyn en het in elkaar zakken van zijn beweging is de geest niet in de fles teruggekeerd.
De traditionele partijen zijn naarstig op zoek naar nieuwe mogelijkheden om zich in de ogen van de kiezers te legitimeren. Door interne verkiezingen te organiseren waarbij de leden de partijvoorzitter of de lijsttrekker aan wijzen, proberen ze zich een nieuw democratisch imago aan te meten. Het leidt tot een hilarische rollenspel waarbij kandidaten zich als de ideale man of vrouw presenteren, maar tegelijkertijd om het hardst roepen dat er geen inhoudelijke verschillen zijn. Want partijpolitieke vernieuwing is mooi, maar het moet er niet toe leiden dat de leden echt wat te zeggen krijgen.
Behalve de politieke partijen zelf moet ook via de zogenaamde staatkundige vernieuwing het systeem verbeterd worden. Vooral D66 timmert aan de weg om haar oude plannen ten uitvoer te brengen. De plannen hebben één ding gemeen: het ontbreken van invloed van de gewone burger wordt geenszins opgeheven. De meeste voorstellen maken de zaak alleen maar erger. Door de personen - de burgemeester, de minister-president, het kamerlid uit het eigen district – in het middelpunt te plaatsen en niet het beleid of de politieke alternatieven, wordt de politiek tot een ‘sterrenslag’ gedegradeerd.
Door de politiek op personen te richten, ligt het bovendien voor de hand ook het mandaat van de gekozene te vergroten. De gekozen burgemeester moet meer bevoegdheden krijgen dan de huidige functionaris; hetzelfde geldt voor de gekozen minister-president, die nu slechts de eerste onder zijns gelijken is.
De parlementaire democratie is niet gericht op het bepalen van het beleid, zoals eerder gezegd. Zelfs het referendum, dat van de hervormingsvoorstellen het meest democratisch is, is misleidend. Het geeft de burger de mogelijkheid om slechts op een moment, over een onderwerp en op basis van een vraagstelling zijn stem te laten horen. En als de kiezer dan heeft gesproken, heeft hij niet de zekerheid dat er aan zijn stem ook uitvoering wordt gegeven.
En links
Links heeft er de afgelopen eeuw veel aan bijgedragen het begrip democratie in diskrediet te brengen. De twee grote historische stromingen van Europees links: de sociaal-democratie en het stalinisme hebben een negatieve rol gespeeld.
De sociaal-democratie, van oorsprong een beweging gericht op het vervangen en vervolgens op het hervormen van het ondemocratische kapitalisme, werd er in de loop der tijd de hoedster van. De parlementaire - vertegenwoordigende - democratie werd haar eerste geloofsartikel, en iedere poging om meer directe vormen van democratie in te voeren beantwoordde ze desnoods met geweld. ‘Iemand moet de bloedhond zijn’, aldus de Duitse sociaal-democraat Noske toen hij de revolutionaire radenbeweging in 1918 neersabelde.
En die praktijk werd door geestverwanten in heel Europa nagevolgd, wanneer burgers in felle politieke strijd de heilige kloof tussen het volk en de macht dreigden te overbruggen.
Over het stalinisme kunnen we kort zijn. Geboren uit de overwinning van de bureaucratie op de arbeidersklasse vestigde het ‘volksdemocratie-ën’ waar iedere democratie voor het volk ontbrak. De rest van links onderscheidde zich vooral door afstandelijkheid ten opzichte van de politieke democratie. Ze putte daarbij uit twee bronnen. Aan de ene kant de anarchistische opvatting die de staat verwerpt, die afziet van deelname aan strijd op electoraal en parlementair vlak en die zich richt op het ontwikkelen van eigen organen en activiteiten. Aan de andere kant de marxistische traditie, die het veroveren van de staatsmacht door de arbeidersklasse als eerste - noodzakelijke - stap ziet op weg naar het socialisme. Voor marxisten was - en is - de staat - ook als deze de vorm aanneemt van een parlementaire democratie - een instrument van de heersende klasse. Maar daarmee kan ze niet gereduceerd worden tot de ‘bende gewapende mannen’ die ze, in de fameuze uitdrukking van Friedrich Engels ‘in laatste instantie is’. In de eerste plaats speelt de staat een rol in de ideologische integratie, in het verzoenen van de onderdanen met de bestaande verhoudingen. Zo lang de spanningen beperkt blijven en de klassenstrijd niet uitloopt op een openlijke confrontatie met de heersende macht kan de parlementaire democratie die rol goed vervullen en is er geen reden naar meer gewelddadige manieren van overheersen te grijpen. Een lange periode van parlementaire democratie, zoals we die bijvoorbeeld in Nederland kennen, werd door marxisten niet voorzien. Ze gingen uit van een steeds heftiger wordende klassenstrijd en richtten alle aandacht op het organiseren van de arbeidersklasse. Voor het veroveren van nieuwe democratische ruimte binnen het bestaande systeem bestond nauwelijks aandacht.
Zo liet links de ruimte open aan burgerlijke krachten om deze op hun manier in te vullen. Tegenover het autoritaire communisme en fascisme vertegenwoordigde de ‘vrije’ westerse wereld ‘de democratie’. Vrije verkiezingen in een burgerlijke staat worden gepresenteerd als de hoogste uitdrukking van het democratisch ideaal, zonder dat links in staat is een alternatief te bieden. Waren voorheen de peilen van de democratie gericht op de zogenaamde arbeidersparadijzen in het Oosten, nu zijn de ondemocratische islamitische ‘bakermatten van het terrorisme’ het doelwit.
In plaats van het heilig verklaren van de parlementaire democratie, zoals de sociaal-democratie doet, of het verwerpen ervan door anarchisten, moet links werken aan het vergroten van de democratische ruimte om deze voor eigen doeleinden te gebruiken. Niet om de parlementaire democratie te legitimeren, maar om de machtsvorming van de bevolking te versterken.
Machtsvorming
De meeste voorstellen voor staatkundige vernieuwing zijn gericht op het overbruggen van de kloof tussen de kiezer en de gekozene door het versterken van de positie van de gekozene en die van de uitvoerende macht. Links zou het omgekeerde moeten nastreven. Een versterking van de positie van de kiezers, ten opzichte van de politici, bestuurders en ambtenaren.
Daarbij klinken de door Karl Marx naar aanleiding van de Parijse Commune van 1871 geformuleerde criteria nog verrassend actueel: alle publieke functionarissen worden gekozen en kunnen door de kiezers op ieder moment worden afgezet; ze ontvangen niet meer dan een modaal inkomen (het salaris van een geschoolde arbeider, aldus Marx); alle maatschappelijk relevante activiteiten worden onder democratisch beheer gebracht en alle burgers vanaf 16 jaar hebben passief en actief kiesrecht, enz.
Kortom een systeem waarbij de macht zo min mogelijk wordt gedelegeerd en de bevolking het beheer in eigen hand neemt. Als er van delegatie sprake is, vindt die onder directe democratische controle plaats. Dat leidt tot een systeem van radendemocratie, waarbij de bevolking zich organiseert op basisniveau: in buurten, bedrijven, scholen en instellingen. Daar worden ook de afgevaardigden gekozen die op een hoger niveau deelnemen aan de besluitvorming.
Niet alles kan alleen in de buurt of op de werplek worden geregeld. Er zijn ook beslissingen die voor de hele stad, voor een bepaalde sector, op landelijk en op internationaal vlak moeten worden genomen. Een consequent doorgevoerde democratie beperkt zich niet alleen tot een basisdemocratie, al ligt die er aan ten grondslag. Het is een getrapte democratie waarbij lagere niveaus afgevaardigden kiezen naar hogere niveaus, waarbij de afgevaardigden democratisch gecontroleerd worden en door de kiezers ten alle tijden kunnen worden teruggeroepen en vervangen.
Levend in Nederland lijkt dat ver weg en utopisch. Maar toch is het weinig meer dan wat we bij iedere actie van enige omvang zien gebeuren. Bij stakingen, bezettingen of andere acties wordt er vergaderd en worden gezamenlijk besluiten genomen; afgesproken wordt wie welke taken op zich neemt, wie er met medestanders overlegt en wie met de tegenstander onderhandelt. Bij iedere serieuze actie worden de resultaten door alle betrokkenen besproken en wordt besloten of het aanvaardbaar is of dat de afgevaardigden terug moeten naar de onderhandelingstafel.
Zo draagt iedere massa-actie een kern van proletarische democratie in zich. Bij een korte beperkte actie zakt die directe vorm weer snel in, maar als grote groepen of zelfs de hele maatschappij in beroering raken, groeit het systeem van directe democratie. Dat gebeurde steeds, van de Commune van Parijs van 1871 tot de opstand in Bolivia in november 2003.
De vormen en namen van de tegenmacht verschillen naar tijd en plaats. Maar of ze nu stakingscomités, arbeiders - en boerenraden, (of in het Russisch sovjets), strijdcomités, milities, buurtcomités, verdedigingscomités, vakbondscomités of hoe dan ook heten, het gaat om hetzelfde verschijnsel. Mensen in strijd organiseren zich in brede zelforganisaties, en hoe democratischer de structuur hoe effectiever de strijd. En hoe omvattender de strijd, hoe krachtiger de structuren. Tot ze zo omvattend en zo sterk zijn dat ze de bestaande macht naar de kroon steken en de staking of opstandige beweging in een situatie van dubbele macht terechtkomt. Dan moet een van de machtsstructuren wijken. Of de oude krachten slagen er in - al dan niet in een nieuw jasje gestoken - de macht opnieuw in handen te krijgen, of ze delven het onderspit en de nieuwe op radicale democratie gebaseerde macht gaat de dienst uit maken.
Het betwisten van de staatsmacht lijkt in Nederland ver af te staan van de dagelijkse realiteit, en dat is ook zo. Maar toch schuilt in elke beweging van enige omvang een kern van een alternatief voor de bestaande macht. Een demonstratie die de eigen ordewacht organiseert, neemt - al is het maar voor de duur en het parcours van de demonstratie - een taak op zich die eigenlijk alleen aan het ‘bevoegd gezag’ is voorbehouden. Bij bezetting, staking of kraakactie eigenen actievoerders zich rechten toe die hen ‘normaal’ niet toekomen.
In een revolutionaire situatie is het niet meer een klein deel van de bevolking dat zich die rechten toeeigent en dat taken uitvoert die ‘normaal’ aan het bevoegde gezag zijn, maar gaat de overgrote meerderheid ertoe over.
Voor de herauten van de bestaande orde is dat een nachtmerrie, een situatie van anarchie waarin niet langer bestuurders en politici beslissen, maar de mensen zelf de dienst uitmaken.
Actieve participatie
Consequente democratie veronderstelt in de eerste plaats een actieve participatie van de bevolking. Het is bijna een tautologie: als we onder democratie ‘heerschappij van het volk’ verstaan, moet het volk zich ook inspannen om te heersen. ‘Normaal’ is de participatie van de bevolking beperkt tot het periodiek invullen van een stembiljet en zelfs daar komt een groeiend deel van de burgers niet aan toe. Alleen een kleine minderheid engageert zich door het lidmaatschap van een politieke partij of een vakbond.
Die gebrekkige participatie is niet het gevolg van maatschappelijke of politieke desinteresse, maar vooral van de manier waarop in de maatschappij en de politiek de arbeidsdeling geregeld is. ‘Gewone’ mensen worden geacht minstens acht uur per dag te werken, hun kinderen en/of ouders te verzorgen enzovoort. En daar hebben ze de handen vol aan. Vrijwel alles wat met beheer en bestuur te maken heeft, wordt overgelaten aan betaalde specialisten, aan politici, bestuurders en aan een omvangrijk bureaucratisch apparaat.
De ‘gewone’ burger wordt niet geacht zich met de inrichting van de maatschappij of zelfs de eigen woon - of werkomgeving bezig te houden. Alleen in uitzondering wordt hem via inspraak of via een referendum om zijn mening gevraagd. En dan vrijwel alleen om slechts één beperkt aspect. Als buurtbewoners hun mening gevraagd wordt over een asielzoekerscentrum of een psychiatrisch opvanghuis, maar niet over het belendende industrieterrein, niet over de uitbreiding van de snelweg of de toename van het luchtverkeer, en ze evenmin iets te zeggen hebben over de wijkvoorzieningen, dan kan op een dergelijk gefragmenteerde vraag moeilijk anders dan een geborneerd antwoord komen.
Vervolgens wordt zo’n antwoord uitgelegd als een argument tegen directe democratie: als zouden ‘de burgers de zaken alleen maar vanuit hun eigen achtertuin bekijken’, en het alleen politici zijn die op basis van het algemeen belang een ‘finale afweging kunnen maken’. Zo is de cirkel rond en de onmisbaarheid van de beroepsbestuurder aangetoond.
Macht
Naast actieve participatie is het van belang dat de bevolking ook werkelijk over macht beschikt. En daar ontbreekt het meestal aan. Inspraak en participatie zijn vrijblijvend omdat de beslissingen elders worden genomen: ‘We nemen uw mening mee in onze eindafweging’, aldus het geëigende slotwoord in menige procedure.
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen ‘macht’ en ‘delegatie’. Zoals eerder gesteld is het een illusie te denken dat een radicaal democratisch systeem kan functioneren zonder delegatie van (beslissings)macht. Delegatie en besluitvorming op hogere niveaus is noodzakelijk, maar niets verhindert dat ook die onder democratische controle staan. Het behoort tot de contradicties in het traditionele denken over democratie dat er aan de ene kant - sinds de Franse Revolutie - van uit wordt gegaan dat het volk de bron van de politieke macht is. Maar dat aan de andere kant de politieke vraagstukken te omvattend en te ingewikkeld zijn om door de gewone burgers beoordeeld te worden. De burgers worden echter weer wel geacht te kunnen beoordelen wie (welke politici) in staat zijn over de ingewikkelde vraagstukken besluiten te nemen.
Niet ‘wat’ gedelegeerd wordt, maar aan ‘wie’ staat centraal. Zo wordt de politiek een kwestie van de mannetjes (en vrouwtjes) en steeds minder van ideeën, opvattingen en belangen.
Het is begrijpelijk dat in de begintijd van de democratie sprake was van een sterk mandaat voor de gekozen afgevaardigde. In de tijd van de postkoets en de trekschuit waren - zelfs in een klein land als Nederland - de leden van de Staten Generaal een paar dagen onderweg voor ze in Den Haag konden vergaderen. Ze moesten er besluiten nemen over voorstellen die ze vaak pas ter plekke onder ogen kregen. Overleg en ruggespraak met de achterban was niet eenvoudig.
In het huidige informatietijdperk ligt dat anders. Technisch gezien kan iedere burger op ieder moment van de dag over dezelfde informatie beschikken als de deskundige politicus of ambtenaar. Onderhandelingen kunnen via tv of internet voor iedereen te volgen zijn. De technische faciliteiten voor volksraadplegingen en participatie zijn legio, en toch is de kloof tussen kiezer en gekozene alleen maar breder geworden en de macht van de burger alleen maar minder.
Omwenteling
Voor een consequente democratisering zijn vele fundamentele maatschappelijke veranderingen nodig. Aan de ene kant het onder democratische controle brengen van sectoren en instituties die nu buiten het politieke domein vallen (bedrijven, banken en instellingen, de economie in het algemeen, de multinationale instellingen, enzovoort). Aan de andere kant het scheppen van voorwaarden waaronder de bevolking de taken van bestuur en beheer werkelijk kan uit voeren. In de eerste plaats een drastische arbeidstijdverkorting en een doorbreken van de arbeidsdeling tussen mannen en vrouwen, tussen leidinggevenden en uitvoerenden, enzovoort.
In plaats van de traditionele eis van de arbeidersbeweging, acht uur werken, acht uur slapen, acht uur ontspannen zal het gaan om bijvoorbeeld vier uur werken en verzorgen, vier uur beheren en besturen, en acht uur cultuur en ontspanning.
Eenzijdige traditie
Door de marxistische beweging is relatief weinig aandacht besteedt aan de rol van democratie na een omwenteling. In het denken stond de verovering van de staatsmacht en het vervangen daarvan door een nieuwe proletarische staat centraal. Door de sociaal-democratie werd de verovering van de staatsmacht in de loop van de tijd vervangen door het veroveren van posities binnen het bestaande staatsapparaat.
Andere - uit het marxisme voortkomende - stromingen beleden wel het dogma van het vervangen van de kapitalistische staat door een nieuwe proletarische staat, maar stonden niet stil bij de vraag hoe die staat er uit zou moeten zien en waarin hij kwalitatief van de burgerlijke staat verschilde. De geschriften van Marx over de Commune van Parijs en Lenins Staat en revolutie speelden in het denken over de politieke strategie slechts een beperkte rol.
De belangrijke revoluties in de vorige eeuw, van de Russische van 1917 tot en met de Nicaraguaanse van 1979 kenmerkten zich door een steeds sterker wordende centralisatie van de macht, in plaats van een groeiende decentralisatie. Daar speelden ‘objectieve’ factoren een rol: het isolement van de revolutie, buitenlandse gewapende interventies, de daardoor veroorzaakte economische crisis en dergelijke. Maar het is onloochenbaar dat ook de leiding van de revoluties daarvoor verantwoordelijkheid droeg. In de Nicaraguaanse revolutie leidde de overweldigende steun voor de sandinisten tot de opbouw van grote massaorganisaties, maar deze werden vooral gebruikt als steun voor de nationale leiding van het FSLN en niet om een effectieve delegatie van macht naar de basisorganisaties mogelijk te maken. Zo was een belangrijke leus van de massaorganisaties dirección nacional ordene: ‘nationale leiding, geef bevelen’.
Uit deze ervaringen - en we hebben het niet eens over die in China of Vietnam - trekken velen de conclusie dat het marxisme, het ‘autoritaire socialisme’, haaks staat op democratie en zelfbeschikking. Ze zien daarbij over het hoofd dat er vanuit de marxistische beweging altijd verzet is geweest tegen autoritaire tendensen, zowel in de Russische communistische partij als binnen en buiten het FSLN. Dat deze het onderspit dolven, heeft alles te maken met bovengenoemde ‘objectieve’ factoren. En in de tweede plaats dat een revolutie - en een daarop volgende interventieoorlog - nu eenmaal een zekere mate van centralisatie en eenheid noodzakelijk maakt. De uitdrukking van Engels dat een revolutie, dat wil zegen het veroveren van de macht - een ‘autoritaire’ zaak is, mag dan veelvuldig misbruikt zijn, dat wist de juistheid van de uitspraak niet uit.
Bij iedere revolutionaire omwenteling bestaat een reëel probleem in de verhouding tussen centralisatie en de gewenste decentralisatie. Hoe ongunstiger de omstandigheden, hoe groter het probleem. Dat het niet voldoende is zich het predikaat ‘antiautoritair’ socialist aan te matigen om op een juiste wijze te kunnen reageren, blijkt wel uit de ervaring in Spanje in 1936. Terwijl de Catalaanse revolutie in volle gang was, kwamen de anarchisten van de CNT onder druk te staan om deel te nemen aan de Catalaanse regering onder leiding van de socialist Largo Caballero. De meerderheid van de anarchisten stemde er mee in, trad op het verkeerde moment toe tot de verkeerde regering en kwam zo tegenover de democratische zelforganisatie van de bevolking te staan.
De staatsmacht
Als we het hebben over consequente democratie en zelfbeheer kunnen we niet om de staat heen. Ondanks de neoliberale globalisering zijn nationale staten niet minder cruciaal geworden. De toegenomen macht van multinationale ondernemingen, de privatisering van een groot aantal staatstaken en de delegatie van andere taken aan supranationale organisaties heeft het karakter van de staat veranderd maar deze niet opgeheven.
Argentinië liet bijvoorbeeld zien dat een nationale economie volledig in kan storten, maar dat zolang er een – desnoods - rudimentair staatsapparaat blijft functioneren en zolang de verzetsbeweging deze niet breekt, de heersende elite het initiatief naar zich toe kan trekken om de economie weer ten eigen faveure op te starten.
De burgerlijke staat kunnen we niet negeren, en ook niet weg democratiseren. In een strategie gericht op radicale democratisering zal de houding ten opzichte van de staatsmacht een kernpunt moeten vormen.
Globaliseringsbeweging
De beweging tegen de neoliberale globalisering heeft het thema van de democratie weer op de politieke agenda gezet. Het stimuleert ook marxisten hun opvattingen kritisch tegen het licht te houden. Naast het bekritiseren van de uitholling van de bestaande democratie, zijn er ook ervaringen opgedaan met directe democratie op lokaal niveau in verschillende delen van de wereld. Onder de titel Reclaim the state: Experiments in popular democracy heeft Hilary Wainwright daar verslag van gedaan.
Ze laat zien hoe directe democratie een bijdrage kan leveren aan het tegengaan van de individualisering van de bevolking en weer ruimte schept voor een nieuwe gezamenlijke cultuur. Ze laat de dynamiek zien, waarmee de beperkingen en vanzelfspre-kendheden van de parlementaire democratie overstegen kunnen worden. Ze schetst ook de gevaren van inkapseling en pleit voor politieke organisaties van een nieuw type.
Ondanks de titel van het boek, en de achtergrond van de schrijfster - in de jaren zeventig maakte Wainwright deel uit van de Vierde Internatonale - gaat ze nauwelijks in op de relatie tussen de democratie op basisniveau en verder machtsvorming. De vraag hoe directe democratie vertaald kan worden in machtsvorming op een hoger niveau, komt nauwelijks aan de orde. Met name het hoofdstuk over Porto Alegre stelt wat dat betreft teleur. Het participatief budgetteren zoals in Porto Alegre ontwikkeld en in vele andere steden en staten in Brazilië in praktijk gebracht, schreeuwt om een discussie over dat probleem. Als het niet lukt de radicale democratie op lokaal vlak te gebruiken om de machtsverhoudingen op een breder niveau te beïnvloeden, blijven lokale ‘experimenten’ geïsoleerd en beperkt. De uitdaging voor socialisten ligt er in duidelijk te maken dat radicale democratie uiteindelijk de hele maatschappij moet omvatten.
De internationale globaliseringsbe-weging heeft een politiek klimaat geschapen waarin links haar opvattingen over democratie aan de veranderende werkelijkheid kan toetsen. Die uitdaging mag links niet uit de weg gaan. Want : democratie is een ‘te goed idee’ om aan rechts over te laten.
Hilary Wainwright: Reclaim the state, experiments in popular democracy. (2003) Verso Londen/ New York.
Reactie toevoegen