Van Doorn betoogt dat de officiële ideologie van de SDP weliswaar het marxisme was, maar dat ze van het begin af aan een nationalistische vleugel kende, welke inspiratie vond in de ideeën van Ferdinand Lassalle. De praktijk van de SPD was vooral reformistisch. In 1914 werd de tegenstelling tussen deze reformistische praktijk en hun revolutionaire programma manifest. Veel partijleden bleken voorstander van deelname van Duitsland aan de oorlog. In de literatuur waarin de oorlogsdeelname gerechtvaardigd werd, werd er op gewezen dat Duitsland het land was van goede organisatie en een paternalistische staat. Bovendien zou de filosofische cultuur van de Duitsers op een hoger niveau staan dan de vulgaire, oppervlakkige liberale cultuur van Engeland en Frankrijk. Allemaal redenen waarom Duitsland ‘progressiever’ zou zijn dan zijn tegenstanders. Bovendien dwong de oorlogsinspanning de staat om in te grijpen in de economie: Duitsland was daarmee volgens veel voorstanders van oorlogsdeelname vanzelf al op weg naar een socialistische samenleving.
Het is maar de vraag of deze ontwikkeling, socialisten die opeens nationalisten bleken, echt zo opmerkelijk was als Van Doorn lijkt te denken. Wat er in de Eerste Wereldoorlog gebeurde was dat zowel aan de kant van de entente als aan de kant van de centralen socialisten die voor oorlogsdeelname waren zich identificeerden met de burgerlijke cultuur van hun land en een overwinning van hun land afschilderden als een eerste stap op weg naar socialisme. Aan de Duitse kant gingen sociaal-democraten het staatsingrijpen door een paternalistische staat als een belangrijk aspect van socialisme zien. Aan de geallieerde kant gingen socialisten algemeen kiesrecht en parlementaire democratie als de belangrijkste doelen van de sociaal-democratie zien. Zij zagen een overwinning van de entente als een overwinning van het superieure, liberale westen op het autoritaire Teutoonse keizerrijk. Socialisme – in werkelijkheid zowel tegen de liberale economische orde als voor meer democratie - werd aan beide kanten dus maar eenzijdig opgevat.
Geallieerde propaganda
Nu is het niet waar dat de centralen reactionairder waren dan de entente. Oostenrijk-Hongarije was een gevangenis van volkeren, maar dat waren de Engelse en Franse wereldrijken ook. Rusland was duidelijk antisemitischer dan Duitsland. Het idee dat de Duitse cultuur progressiever was dan de Angelsaksische is eigenlijk ook niet zo vreemd. Duitsland was in de negentiende eeuw één van de belangrijkste centra van cultuur, wetenschap en hervormingsgezinde bewegingen. Na het proces tegen Oscar Wilde in Engeland, werd in Duitsland de eerste homobeweging ter wereld opgericht. De Amerikaanse strijder voor de rechten van afro-amerikanen W.E.B. Dubois beschrijft dat hij tijdens zijn studie in Duitsland voor het eerst van zijn leven de ervaring opdeed dat witte mensen ook gewone mensen konden zijn. Bertrand Russell wees er op dat voor de Eerste Wereldoorlog Duitsers doorgingen als vooruitstrevend en verlicht. Pas tijdens de Eerste Wereldoorlog ontstond het beeld van het autoritaire Duitsland.
Antisemitisme was echter wel een terugkerend thema in veel van die Duitse cultuur. Maar de Zweedse schrijver Sven Lindqvist wijst er op dat racisme ten aanzien van niet-blanken een belangrijk aspect van de Angelsaksische cultuur was. En terwijl het antisemitisme van de Duitse cultuur uitgebreid beschreven is, wordt het racisme van de Angelsaksische cultuur vaak doodgezwegen. Wie er toch over begint, wordt vaak politiek correct en een aansteller genoemd. Zeker na de Tweede Wereldoorlog zijn sociaal-democraten over de hele wereld zich alleen maar sterker gaan identificeren met ‘het democratische westen’. Veel linkse mensen vinden het nog steeds normaal dat Barack Obama in een blad als The Nation verklaart dat de Amerikaanse idealen de wereld veel te bieden hebben. Een Duitse jood die in een krant genaamd Die Nation verklaart: Am deutschen Wesen soll die Welt genesen, dat zouden mensen verbijsterend vinden. Maar is Barack Obama’s optreden eigenlijk niet net zo opmerkelijk?
Het voorbeeld van links in de VS – dat altijd erg in de greep van het Amerikaanse nationalisme is gebleven maar erg klein is – staat in scherp contrast met een van de belangrijkste theses van Duits socialisme, namelijk dat socialisme om een succes te worden nationalisme moet omarmen.
Weimar
Van Doorn beschrijft hoe de Duitse generaals toen ze zagen dat de Eerste Wereldoorlog verloren was, toestemden in regeringsdeelname van de SPD. De verantwoordelijkheid – en sociaal-democraten houden er van verantwoordelijkheid te nemen!- voor het tekenen van het verdrag van Versailles kon zo bij de sociaal-democraten gelegd worden. Dat, en het feit dat de Sociaal-Democraten nauwelijks economische hervormingen door voerden, maakten dat mensen steeds meer teleurgesteld raakten in de SPD. Van Doorn laat zien dat staatsingrijpen in de economie redelijk populair was bij de Duitse middenklasse. Maar in plaats van een stoutmoedig hervormingsprogramma van die economie voor te stellen, beperkte de leiding van SDP zich tot het verdedigen van de liberale democratie. En juist die democratie was impopulair bij de Duitse middenklasse. Deze passiviteit van de SPD werd gerechtvaardigd met een eigen variant van het marxisme, die er van uitging dat het proletariaat op een goede dag automatisch de overwinning – in de vorm van een absolute meerderheid in het parlement - in de schoot geworpen zou krijgen.
De overwinning van de nazi’s was dus helemaal geen onvermijdelijke zaak, die opgesloten zat in een vermeende autoritaire Duitse cultuur. Ik vind dit een van de belangrijkste punten die van Doorn in zijn boek maakt. Hij zou er zelfs nog wel wat meer nadruk op mogen leggen. Zweden was een land dat net als Pruisen een autoritaire door de adel en de Lutherse kerk gedomineerde cultuur had, maar dat uiteindelijk het modelland van de sociaaldemocratie werd. Het grote verschil met hun Duitse kameraden is dat de Zweedse sociaal-democraten er tijdens de crisis van 1929 wél in slaagden een concreet economisch hervormingsprogramma te ontwikkelen en zo ook de boeren en de middenklasse voor hun programma wisten te winnen. Die ervaring laat ook zien dat een gedurfde economische politiek van socialisten meer politieke steun oplevert dan nationalistische politiek. En weerlegt dus weer Van Doorns these dat socialisten het nationalisme in hun programma moeten integreren.
De Nazi-welvaartsstaat
Van Doorn benadrukt dat veel leden van de Sturmabteilung, de SA, zichzelf als anti-kapitalisten beschouwden. Door het gebruik van knokploegen als de SA kon Hitler de Duitse arbeidersbeweging vernietigen. Juist die massa-aanhang maakte Hitler voor de Duitse bourgeoisie interessanter dan welke militaire dictator ook. De arbeidersbeweging had door een eenvoudige militaire staatsgreep namelijk nooit zo gemakkelijk vernietigd kunnen worden. Veel geschiedschrijvers benadrukken dat de anti-kapitalistische SA-mannen na 1933 er bedrogen uit kwamen. Van Doorn wijst daarentegen op het ontstaan van een soort verzorgingsstaat in Nazi-Duitsland. Zo’n nieuw inzicht is dat niet. Ernest Mandel beschreef de fascistische economie en de sociaal-democratische welvaartsstaat al in zijn Marxistische economische theorie als verschillende maar toch gelijksoortige oplossingen voor bepaalde structurele problemen van het kapitalisme.
Dat bepaalde overeenkomsten tussen sociaal-democratie en fascisme zolang een taboe zijn gebleven heeft voor een deel te maken met de gevolgen van stalinistische theorie van het sociaal-fascisme, welke inhield dat fascisme en sociaal-democratie identiek waren.
Die theorie zorgde ervoor dat communisten voor 1933 niet samenwerkten met sociaal-democraten. Deze verdeeldheid was een belangrijke reden ervoor dat de arbeidersbeweging in Duitsland het aflegde tegen de nazi’s. Zo’n samenwerking had als programma juist de strijd voor het concrete economische hervormingsplan waarover ik het eerder had, kunnen nemen. Het is een zwakke kant van Duits Socialisme dat de mogelijkheid van zo’n samenwerking niet eens ter sprake komt.
De aantrekkelijkheid van de ‘nazi-welvaartsstaat’ is volgens van Doorn een van de redenen dat de liberale geallieerden tijdens de oorlog plannen voor een verzorgingsstaat begonnen te ontwikkelen. Van Doorn wijst er terecht op dat alhoewel historici van het Derde Rijk pas laat aandacht zijn gaan besteden aan deze nationaal-socialistische welvaartsstaat zonder deze kant van de nazi-politiek in het oog te houden het niet mogelijk is te verklaren waarom relatief zo veel Duitsers lange tijd zo tevreden waren onder Hitler. Toch vind ik zijn beschrijving van het Derde Rijk – zelfs als we aannemen dat zijn beschrijving de functie heeft om een aantal opmerkelijke kanten van het Derde Rijk te laten zien - onevenwichtig. Van Doorn heeft bijvoorbeeld wel erg weinig aandacht voor de enorme repressie als mogelijke verklaring voor het feit dat mensen in het Derde Rijk niet in opstand kwamen.
Het goede aan Van Doorns boek is echter dat hij laat zien dat als sociaal-democraten alleen maar opkomen voor parlementaire democratie en geen oplossing bieden voor concrete economische problemen, ze alleen maar anti-democratische krachten versterken. In die zin is zijn boek ook te vatten als een interessant commentaar op de ondergang van de PvdA van Kok dat economische hervormingen niet langer als doel heeft.
Belang van Van Doorn.
Van Doorns pleidooi voor een synthese van nationalisme en socialisme vind ik niet overtuigend. Maar zijn boek is wel interessant. Het verschijnt op een moment dat de in Nederland dominante Angelsaksische cultuur zich op een doodlopende weg bevindt. De crisis van het neoliberalisme, de oorlog tegen Irak, de Amerikaanse stuurloosheid als het gaat om ecologie, maken dat progressieve mensen steeds minder inspiratie kunnen vinden in de Angelsaksische wereld. Van Doorn laat zien dat het helemaal niet zo gek is dat sommige Duitse socialisten in het begin van de twintigste eeuw hun land als het meest progressieve land ter wereld zagen. Op een bepaalde manier is het verfrissend om de fascinatie met de Angelsaksische wereld, met de verheerlijkte parlementaire democratie en een heel beperkte visie op individuele vrijheid eens ter zijde te schuiven. En zodoende te ontdekken dat de verheerlijking van het westen ook vaak een middel is om te mobiliseren tegen telkens opnieuw een andere vijand, die de “westerse vrijheid” zou bedreigen. Duitse – maar ook Japanse en Chinese cultuur- is in een dergelijk proces van deanglosaxificatie zo interessant, omdat ze laat zien dat je ook in een succesvolle industriemaatschappij kunt leven zonder ‘westers’ te zijn.
Duits socialisme
Soort artikel
Reactie toevoegen