Het bericht greep mij een jaar geleden bij de keel: de Palestijns-Amerikaanse journalist Shireen Abu Akleh was doodgeschoten. Ze was een sympathieke collega uit Doha met een aanstekelijke lach, een vertrouwd gezicht op nieuwszender Al Jazeera en de meest geliefde en prominente correspondent in de Palestijnse gebieden.
Er stond met grote letters ‘PRESS’ op de voor- en achterkant van haar kogelwerend vest en op haar helm. Maar daar had de scherpschutter geen boodschap aan.
‘In het harnas gestorven’, wordt gezegd als iemand bij de uitoefening van zijn vak overlijdt. Dat klinkt het geval van Shireen extra cynisch. De Israëlische militair wist precies de plek in haar achterhoofd te raken tussen haar helm en scherfvest. Ze was op slag dood.
Het was 11 mei 2022, ’s ochtends vroeg. Het team van Al Jazeera was in het vluchtelingenkamp van Jenin om een inval van het Israëlische leger te verslaan. Er was een schotenwisseling geweest tussen de Israëlische militairen en Palestijnse militanten in een ander deel van het kamp. Plotseling worden de journalisten van Al Jazeera beschoten. Verslaggever Ali Al-Samoudi wordt geraakt in zijn schouder. Het team probeert dekking te zoeken, maar voor Abu Akleh is het te laat. Ze wordt geraakt als een tweede serie schoten wordt afgevuurd.
Weinig incidenten waarbij journalisten omkwamen zijn zo precies onderzocht en gedocumenteerd als de dood van Shireen Abu Akleh. Misschien is dat logisch. Ze was tenslotte in het Midden-Oosten een journalistieke grootheid. Maar het komt ook door de evident lakse en ongeloofwaardige manier waarop de Israëlische autoriteiten met haar gewelddadige dood omgingen.
“Abu Akleh is waarschijnlijk getroffen door Palestijnse terroristen die wild om zich heen schoten”, verklaarde het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken in eerste instantie op sociale media. Het ministerie voegde een filmpje toe dat, zo bleek later, op een heel andere locatie was opgenomen. Ook premier Naftali Bennett zei direct na Abu Akleh’s dood dat er een ‘aanzienlijke kans’ was dat gewapende Palestijnen verantwoordelijk waren.
Het in de Verenigde Staten gevestigde Committee for the Protection of Journalists dringt in een afgelopen dinsdag verschenen rapport met klem aan op een strafrechtelijk onderzoek naar de dood van Abu Akleh. Ook eerdere dodelijke incidenten, zoals het in 2018 doodschieten van fotojournalisten Ahmed Abu Hussein en Yasser Murtaja tijdens demonstraties bij het afscheidingshek in Gaza, zouden ‘onafhankelijk, transparant en strafrechtelijk’ moeten worden onderzocht.
Kort na de beschieting van het Al Jazeera-team draaide Israël bij. Nadat onderzoek van The New York Times, The Washington Post en onderzoekscollectief Bellingcat haarfijn had aangetoond dat een Israëlische militair het fatale schot had afgevuurd, had ontkennen weinig zin meer. Onderzoek van de CNN en van de in Londen gevestigde Forensic Architecture ging nog een stapje verder en concludeerden dat de schutter met opzet heeft geprobeerd Abu Akleh te doden. Ook Al Jazeera en Shireen’s familieleden en vrienden zijn ervan overtuigd: ze werd het zwijgen opgelegd omdat ze de Palestijnen een stem gaf.
De CPJ constateert in het rapport dat sprake is een ‘dodelijk patroon’. Deadly Patternis ook de titel van het rapport, over de wijze waarop Israël omgaat met gedode verslaggevers. Het gaat om twintig slachtoffers sinds 2001. Niemand is ooit verantwoordelijk gehouden, laat staan gestraft.
Dertien van de twintig journalisten waren, op het moment dat ze werden doodgeschoten, duidelijk te herkennen als journalisten met ‘PRESS’ op hun kleding. Dat gold bijvoorbeeld ook voor Reuters cameraman Fadel Shana, die ook nog eens naast een auto met ‘TV’ erop geschilderd stond, toen hij in 2008 werd neergeschoten.
Het feit dat niemand verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van journalisten in de bezette gebieden, heeft ertoe geleid dat verslaggevers – lokale zowel als buitenlandse – in een steeds gevaarlijker werkveld actief moeten zijn.
Guillaume Lavallée, voorzitter van de Foreign Press Association in Israël, zegt in het CPJ-rapport dat veel journalisten bang zijn: “Als een journalist met een Amerikaans paspoort gedood kan worden zonder juridische consequenties, dan zou dat hen in de toekomst ook kunnen overkomen. Het gevoel onbeschermd te zijn is vooral sterk bij onze Palestijnse collega’s. Sommigen van hen zijn zelfs bang dat er expres op hen wordt geschoten.”
Dat is geen rare gedachte. Behalve een Brit en een Italiaan waren de resterende achttien dodelijke slachtoffers allen Palestijns. Een aantal van hen werkte wel voor buitenlandse media en persbureaus. Opvallend is dat geen enkele Israëlische journalist onder de slachtoffers is.
Het CPJ-rapport beschrijft in detail hoe Israël omgaat met de dodelijke incidenten. Onderzoeken zijn ondoorzichtig, willekeurig en duren eindeloos. Bewijsmateriaal en getuigenverklaringen worden terzijde geschoven. Betrokken militairen gaan vrijuit terwijl het onderzoek, dat altijd vertrouwelijk wordt gehouden, nog gaande is. Er worden alternatieve versies van de toedracht verspreid. Fake news dus. En soms worden de getroffen journalisten voor terroristen uitgemaakt.
Wat dat betreft was de onverkwikkelijke gang van zaken rond het onderzoek naar de dood van Shireen Abu Akleh geen uitzondering. Er wordt simpelweg geen verantwoording afgelegd.
Het CPJ-rapport eindigt met een aantal aanbevelingen, de meeste aan het adres van Israël. Er is daarnaast een aantal aanbevelingen voor de internationale gemeenschap. Ze zijn ook van toepassing op Nederland.
CPJ roept bevriende regeringen op Israël te herinneren aan hun internationale plichten rondom mediaveiligheid. Ook moeten die regeringen druk uitoefenen op Israël om mee te werken aan internationale onderzoeken naar de dood van journalisten.
Tot dusver weigert Israel – tot grote frustratie van Shireens familie en bewonderaars – mee te werken aan Amerikaans FBI-onderzoek naar haar dood.
Dit stuk verscheen oorspronkelijk op VillaMedia.
Reactie toevoegen