De heruitgave van het oorspronkelijk in 1937 uitgegeven essay Het Nationaalsocialisme als Rancuneleer van criticus Menno Ter Braak (1902 – 1940) wordt uitbundig geprezen; 'briljant', 'pijnlijk actueel', 'onmisbaar'. Maar hoe bruikbaar is Ter Braak's interpretatie van fascisme eigenlijk?
Het Nationaalsocialisme als Rancuneleer werd uitgegeven door het een jaar eerder opgerichte 'Comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectuelen'. Het was een gemêleerd gezelschap; van sociaaldemocraten en leden van de Communistische Partij Nederland tot liberalen en katholieken. Ter Braak's essay was een poging tot een politieke interventie, gericht tegen een stroming die vooral in de vorm van de NSB ook in Nederland substantiële aanhang had verworven. Bij haar eerste deelname aan verkiezingen, de Provinciale Staten verkiezingen van 1935, had die partij bijna acht procent van de stemmen gekregen, bij de Tweede Kamer verkiezingen in 1937 werd dit een voor de NSB teleurstellende 4,2 procent.
Het Nationaalsocialisme als Rancuneleer ademt de geest van Ter Braak's elitaire wereldbeeld. Volgens Ter Braak ligt de oorzaak van fascisme in een teveel aan democratie. Democratie impliceert dat mensen in principe gelijk zijn, maar voor Ter Braak is dit een schadelijk waanidee; 'het is de gelijkheid als ideaal die gegeven de biologische en sociologische onbestaanbaarheid van gelijke mensen de rancune promoveert tot een macht van de eerste orde'. In een democratie streven mensen naar het onmogelijke. Het onherroepelijke falen hiervan roept de rancune op die volgens Ter Braak de drijvende kracht achter het fascisme is.
Ter Braak stond tijdens het interbellum niet alleen in zijn sceptische houding ten opzichte van democratie. Anti-democratische overtuigingen hadden diepe wortels en waren niet beperkt tot fascistische bewegingen. Zo was Ter Braaks's visie op fascisme als een product van rancune sterk beïnvloed door Nietzsche en diens ideeën over het christendom. Die religie leerde mensen immers dat ze allemaal gelijk zijn voor God en allemaal hun weg kunnen vinden naar verlossing. Daarmee was, volgens Nietzsche, het christendom de rancuneuze ideologie van opstandige slaven, en een ontkenning van de hiërarchieën die nodig waren voor werkelijke cultuur. Voor Nietzsche was het christendom ‘de reactie op elke moraal die veredeling, ras en privilege in haar vaandel schrijft, de anti-arische godsdienst par excellence’ en de triomf van ‘pariawaarden’. Ongelijkheid was volgens Nietzsche een voorwaarde voor werkelijke cultuur; de meerderheid moet het zware werk doen, zodat een elite zich kan wijden aan kunst, filosofie en creatie. De ‘moderne democratie, het nog modernere anarchisme en met name de hang naar de commune, de primitiefste samenlevingsvorm, die alle socialisten van Europa tegenwoordig gemeen hebben’ was voor Nietzsche een reïncarnatie van de christelijk rancune, een die zelfs tot de ‘fysiologische ondergang’ van de elite, het ‘Arische veroveraars- en herenras’, zou kunnen leiden.
Bij het lezen van Nietzsche voelde Ter Braak zich alsof de Duitse denker rechtstreeks tot hem sprak. Ter Braak deelde ook diens afkeer van socialisme. Een jaar voor het verschijnen van Het Nationaalsocialisme als Rancuneleer omschreef Ter Braak het marxisme als in wezen 'een christelijk systeem, omdat het van iedere positieve waardering der ongelijkheid gespeend is'. Eigenlijk was het nog erger dan het christendom, want dit had de gelijkheid nog uitgesteld tot het hiernamaals terwijl 'het ressentiment degenen, die zich slechts in de hemel vergelijken met de anderen, pas recht gevaarlijk wordt, zodra er geen aanleiding meer bestaat om de vergelijking tot de hemel te beperken!'.
Ter Braak’s elitaire kritiek op democratie en marxisme zou veel fascisten uit het hart gegrepen zijn. Dat mensen gelijkheid verdienen omdat ze mensen zijn was immers wat in nazi-jargon een ‘joods marxistische leugen’ heette. Niet alleen tussen verschillende ‘rassen’ bestonden volgens de nazi-ideologie hiërarchische, eeuwige verschillen – ook binnen de Arische ‘volksgemeenschap’ kon geen gelijkheid bestaan. 'Het zou absurd zijn', schreef Hitler in Mein Kampf, om ten strijde te trekken tegen 'het marxistische principe van menselijke gelijkheid' en de waarde van mensen af te laten hangen van hun 'ras' zonder ook tussen 'rasgenoten' onderscheid te maken; ook binnen de 'volksgemeenschap' moest een ‘aristocratie heersen’. Of zoals het NSB het verwoordde: deel van hun 'leidende beginsel' was de 'principiële erkenning van de ongelijkheid van mensen'.
Als de illusie van menselijke gelijkheid de oorzaak van het probleem ‘fascisme’ is, ligt de oplossing voor de hand: afschaffing van democratische verhoudingen en bestrijding van democratische ideeën. Die conclusie werd dan ook getrokken door mensen met vergelijkbare opvattingen als Ter Braak. Ter Braak vertaalde bijvoorbeeld Revolution der Nihilismus van de voormalige nazi Hermann Rauschning. Volgens Rauschning was het aantreden van Hitler een ‘gemiste kans’ voor een wedergeboorte van hiërarchische tradities en herstel van nationale glorie. De schrijver beroept zich daarvoor onder andere op Edgar J. Jung. Jung was de secretaris van Von Papen, de politicus die ervoor zorgde dat Hitler tot kanselier benoemd werd. Jung verfoeide democratie (waarover hij het boek Die Herrschaft der Minderwertigen had geschreven) en toonde zich aanvankelijk enthousiast over het nazi-regime. Voor Jung was het probleem met de nazi’s, met hun massa-partij, minachting voor de traditionele aristocratie en ‘socialistische’ demagogie, echter dat zij nog té democratisch waren. Jung werd vermoord in de nasleep van de Nacht van de Lange Messen. Rauschning deelde Jung’s afkeer van het nazistische regime als een ‘massa-democratie’, een ‘dictatuur van de meute’. Om daar een einde aan te maken moest om te beginnen de democratische revolutie van 1918 ongedaan gemaakt worden.
De politieke keuzes van mensen als Jung, Rauschning en eerder Nietzsche waren logisch. Waarom Ter Braak die weg niet nemen wilde, wordt niet echt duidelijk uit het essay. Volgens de inleiding van Bas Heijne was Ter Braak 'te zeer gehecht aan de democratie' om Nietzsche te volgen in zijn afwijzing daarvan, want democratie biedt ook de mogelijkheid de rancune in goede banen te leiden en 'beschermt ons tegen onszelf'. Maar als democratie de rancune oproept die het probleem is, waarom dan niet mensen hun weer plek leren kennen en zich te schikken in een aristocratisch systeem? Dat is wat Nietzsche, Jung en Rauschning elk op zijn eigen manier voorstelden. Geen democratie, geen rancune, geen fascisme. Zover wilde Ter Braak niet gaan, maar hij betreurde wel het bestaan van dingen als een algemene leerplicht, openbare leeszalen en volksuniversiteiten – wat hij spottend 'zegeningen van de democratie' noemde.
In het essay stelde Ter Braak dat de enige reële optie voor het wangedrocht van democratie de ‘reactie’ was, en dat was nog erger. Het is een van de passages in Het Nationaalsocialisme als Rancuneleer waar Ter Braak toont weinig oog te hebben voor wat veel fascisten motiveert. Vele nazi-activisten waanden zich doodsvijanden van ‘de reactie’; ‘Kameraden, die Rotfront und Reaktion erschossen, Marschieren im Geist in unseren Reihen mit’, zoals ze tijdens partij-bijeenkomsten bralden. Ter Braak’s essay heeft echter weinig oog voor de pseudo-revolutionaire en avant-gardistische kant van het fascisme.
Dat blijkt ook uit zijn visie op het fascisme als een beweging van raté's, van losers dus. Dat slaat de plank nogal mis als het gaat om een beweging die op een geven moment op de sympathie, en vaak actieve ondersteuning, kon rekenen van mensen als W.B. Yeats, Gottfried Benn, Carl Schmitt, Le Corbusier, Filippo Marinetti, Louis-Ferdinand Céline, Emil Nolde, Martin Heidegger…. Allemaal losers? Iemand als de mislukte kippenboer Heinrich Himmler was een raté, maar onder Hitler’s vertrouwelingen bevonden zich ook mensen als de wereldse, succesvolle zakenman Joachim von Ribbentrop. In Nederland stonden naast de hoofdingenieur Mussert voormalige parlementariërs van ‘fatsoenlijk rechts’, advocaten, burgemeesters, zakenlieden, dominees, academici en gepensioneerde officieren aan de wieg van de NSB. Een en al burgerlijke degelijkheid. Net zoals tegenwoordig de leiding van Forum voor Democratie trouwens. Fascistische bewegingen hebben altijd een dubbelkarakter gehad. Fascisme smeedde wanhopige, geatomiseerde, zich bedreigd voelende individuen samen tot een beweging onder een leider. Maar het was voor de Tweede Wereldoorlog alleen dankzij de hulp van ‘fatsoenlijk’ rechts en delen van de heersende elite dat de pseudo-revolutionaire fascisten aan de macht konden komen.
Volgens Het Nationaalsocialisme als Rancuneleer meenden dit soort mensen niet echt wat ze zeggen: alfa en omega van het fascisme zou het het ressentiment zelf zijn. Maar dit nam wel heel praktische vormen aan. Het Nationaalsocialisme als Rancuneleer werd geschreven terwijl in Duitsland, Italië en elders de staat jacht maakte op antifascisten, en een paar jaar na de invoering van de rassenwetten van Neurenberg. Dit racisme, toch een kernstuk van de nazi-ideologie, speelt nauwelijks een rol in de tekst. Tegen het einde van essay komt het nazistische antisemitisme ter sprake, door Ter Braak beschreven als het gebruik van de joden als zondebok. Maar nazi-antisemitisme was aanzienlijk radicaler dan het alledaagse antisemitisme dat een zondebok zoekt. Het geweld tegen een zondebok moet spectaculair zijn, er moeten ooggetuigen en overlevenden zijn om het mechanisme te laten fungeren. De nazi's probeerden echter, min of meer buiten zicht, de joden volledig uit te roeien. Dat Ter Braak in 1937 dit verschil niet zag kan hem moeilijk kwalijk genomen worden. Wel opmerkelijk is dat racisme en antisemitisme praktisch niet ter sprake komen in de inleiding. Rancune wordt tot iets algemeen menselijks verklaard, gelijk de christelijk erfzonde. Alsof er geen mensen zijn die veel betere redenen hebben om zich gekrenkt te voelen dan anderen – is de rancune van een op uiterlijk geselecteerd slachtoffer van de toeslagenaffaire dezelfde als die van een geprivilegieerd kind van de elite als Thierry Baudet?
Tegen het einde van het essay word duidelijk hoe hulpeloos Ter Braak was in politiek opzicht. Opeens, na tientallen pagina's waarin hij hen met fonkelend taalgebruik de mantel heeft uitgeveegd, spreekt Ter Braak over de noodzaak om met minder geringschatting te spreken over de losers, want 'de omvang van de reservoirs van de latente rancune kan men nooit overschatten'. Maar vooral roept hij intellectuelen, het eigenlijke publiek van de brochure, op tot het ontmaskeren van de nazi-frases, het 'bestrijden van de frase door de contra-frase'. Dit zou moeten gebeuren uit een 'kritisch opportunisme', van trouw aan de democratie bij gebrek aan beter. Nog afgezien van de vraag wat voor nut dit soort debunking heeft in de strijd tegen een zelfbewust irrationele ideologie, is 'opportunistische' trouw aan democratie een weinig enthousiasmerend perspectief.
Natuurlijk had Ter Braak gelijk in zijn overtuiging dat de liberale democratie een door en door hypocriet systeem is. De politieke belofte van gelijkheid botst voortdurend met de reële sociale ongelijkheid. Liberalisme probeert deze tegenstrijdigheid te rationaliseren als het gevolg van individuele kwaliteiten en inzet, maar vooral wanneer in crisis-tijden deze ongelijkheid groteske vormen aanneemt is deze uitleg weinig overtuigend. Er zullen mensen zijn die deze ongelijkheid in twijfel trekken, maar, net zoals in de jaren dertig, zijn er ook nu krachten die ongelijkheid juist omarmen en deze rechtvaardigen op basis van cultuur, natie, of 'ras'. Fascisme was een extreme ideologie van een dergelijk elite-denken, een waarvan we nu de echo's horen in claims van een 'superieure cultuur' en bijvoorbeeld het streven van de FvD naar een sterke, hiërarchische staatsordening. Het antwoord hier op is juist wat Ter Braak verafschuwde en vreesde: meer gelijkheid, meer democratie, meer macht voor de machtelozen.
Ter Braak pleegde zelfmoord op 14 mei, 1940. Beter een zelfverkozen dood dan in de handen van de fascisten vallen. Bas Heijne roemt Ter Braak's 'moed der wanhoop', maar diens poging om met een elitair, antidemocratisch wereldbeeld een elitaire, antidemocratische ideologie te bestrijden was tot mislukken gedoemd. Er is geen reden waarom we nu vergelijkbare vergissingen zouden moeten maken.
Menno Ter Braak, Het Nationaalsocialisme als Rancuneleer. Met een essay van Bas Heijne.
Reactie toevoegen