Dit artikel onderzoekt de ideeën van linkse mensen die zichzelf 'anti-imperialisten' noemen, maar die zich hebben ontwikkeld tot verdedigers van dictatoriale regeringen – waarvan sommige zichzelf communistisch of socialistisch noemen – die nationale minderheden onderdrukken, bewegingen voor democratie neerslaan en de strijd van arbeiders voor een beter leven de kop indrukken. [leestijd 16 minuten]
Degenen die deze autoritaire regeringen steunen worden 'tankies' genoemd, een toespeling op de communisten die het neerslaan door de Sovjet-Unie van de Hongaarse Revolutie van 1956 steunden, of 'kampisten', verwijzend naar de opvatting dat de wereld fundamenteel verdeeld is in twee kampen, het ene imperialistisch en het andere anti-imperialistisch. Ze worden ook, en meer recentelijk, 'autoritaire linksen' genoemd, omdat ze, hoewel ze beweren links te zijn, aanhangers van autoritaire regimes zijn geworden. Deze mensen noemen zichzelf vaak 'anti-imperialisten', hoewel ik de voorkeur zou geven aan de term 'pseudo-anti-imperialisten', omdat deze denkers en organisaties zich in werkelijkheid niet consequent verzetten tegen alle imperialisme. Ik gebruik hier de term 'kampist', gewoon omdat die korter en handiger is.
Ik zal proberen uit te leggen hoe het 'kampisme' is ontstaan en waarom wij socialisten het moeten verwerpen. Wij socialisten zijn humanisten. We geloven in en steunen de strijd voor humanistische waarden, dat wil zeggen, voor de verbetering van het leven van alle mensen. We willen een wereld die vrij is van onderdrukking en uitbuiting, een wereld waarin alle mensen een stem hebben en kunnen stemmen over hun toekomst. We zien burgerrechten en burgerlijke vrijheden – vrijheid van godsdienst, vergadering, meningsuiting en persvrijheid, vrij van onderdrukking op grond van ras en gender – als essentieel voor de strijd voor het socialisme en voor de totstandbrenging van een echte socialistische samenleving.
De oorsprong van het internationalisme en anti-Imperialisme
Internationalisme ontstond voor het eerst in Europa in de negentiende eeuw, toen democraten (voorstanders van democratie) en socialisten (die het kapitalisme wilden vervangen door de een of andere vorm van coöperatieve economie) elkaars strijd voor deze idealen begonnen te steunen. Eerst nam dit internationalisme de vorm aan van steun voor het zelfbeschikkingsrecht van volkeren. Zo steunden veel democraten en socialisten, waaronder Marx en Engels, het recht van Polen – dat regelmatig van de kaart werd geveegd en opgeslokt door Pruisen, Oostenrijk of Rusland – op zelfbeschikking en een onafhankelijke staat. Evenzo steunde Marx het recht van Ierland op onafhankelijkheid van het Britse Rijk en riep hij Britse arbeiders op de Ierse onafhankelijkheid te steunen.
Onderdrukte volkeren steunden elkaar ook. In Latijns-Amerika steunde Haïti, dat in een slavenopstand zijn onafhankelijkheid van Frankrijk had veroverd, Simón Bolivar in de gemeenschappelijke strijd tegen het Europese imperialisme. Het internationalisme begon als steun aan volkeren die onderdrukt werden door een andere natie of een ander imperium. Men kan deze opkomst van het democratisch internationalisme ook zien als het begin van het anti-imperialisme, hoewel het nog niet die naam had.
Toen in 1848 in heel Europa een democratische revolutie uitbrak, die in Frankrijk gepaard ging met een strijd voor het socialisme, verenigden de democraten zich overal op het continent tegen de autocratie en het autoritarisme van de monarchen en de privileges van de adel. De democraten en de kleine socialistische- en arbeidersorganisaties steunden allen de omverwerping van koningen en de strijd voor republieken. In het 'Communistisch Manifest', dat op die revolutionaire beweging was gericht, verkondigden Marx en Engels: 'Arbeiders van de wereld verenigt u!' Ze geloofden dat arbeiders en onderdrukten over hun landsgrenzen heen de handen ineen konden slaan in de strijd voor nationale zelfbeschikking en voor democratie en socialisme.
Een tweede uiting van internationalisme ontstond toen arbeiders in het ene land steun zochten bij arbeiders in andere landen, in hun strijd tegen hun werkgevers. Dit begon in de jaren 1850 en 1860 als een strijd tegen onderkruipers, om te voorkomen dat Britse en West-Europese arbeiders de grens overstaken en stakingen in elkaars landen zouden breken. Deze anti-onderkruipersbeweging groeide uit tot een campagne voor internationale arbeiderssolidariteit en leidde tot de oprichting van de Internationale Arbeidersassociatie of de Eerste Internationale, waarvan Marx in de leiding zat. Marx coördineerde het werk van de Internationale in verschillende landen, zowel monarchieën als republieken en steunde, net als in 1848, de strijd voor het socialisme in Frankrijk ten tijde van de Parijse Commune in 1871.
Marx geloofde ook dat links en de arbeidersklasse standpunten konden en moesten innemen over kwesties in andere landen. Hij was de auteur van veel van de eisen van de Internationale ter verbetering van de arbeidsomstandigheden in verschillende Europese landen, ongeacht hun regeringsvorm. Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog steunde de Internationale onder leiding van Marx de blokkade door de Verenigde Staten van de havens van de Geconfedereerden om te voorkomen dat katoen naar de textielfabrieken in Engeland zou worden verscheept. In zijn beroemde brief aan de Amerikaanse president Abraham Lincoln betoogde hij dat de arbeidersklasse van Europa begreep dat een overwinning van de slavernij een overwinning van het eigendom en een nederlaag voor de werkende mensen in het algemeen zou betekenen en dat de Europese arbeidersklasse daarom belang had bij de nederlaag van de slavernij.
Marx verzette zich van meet af aan tegen het Russische imperialisme in Oost-Europa en tegen het Britse imperialisme in Ierland. Aanvankelijk geloofde hij dat de verspreiding van het kapitalisme naar Azië, Afrika en Latijns-Amerika progressief was, omdat dit de ontwikkeling mogelijk zou kunnen maken van meer productieve kapitalistische economieën die de overvloed zouden kunnen scheppen die nodig is om het socialisme te vestigen. Maar Marx werd later kritisch over het Europese imperialisme en identificeerde zich met de strijd van het koloniale volk.
Zoals men kan zien, was er een sterk verband tussen het internationalisme van de arbeidersklasse en het anti-imperialisme in Europa. Mensen in het ene land coördineerden met die in andere landen hun strijd voor hogere lonen, voor land, voor het recht om te stemmen en zich verkiesbaar te stellen, om zich uit te spreken, te publiceren, te vergaderen, te protesteren en petities op te stellen en ook in de strijd tegen tirannie of buitenlandse overheersing. Socialisten zagen dit als één strijd tegen de overblijfselen van feodalisme en monarchie en een zich nog ontwikkelend kapitalistisch systeem.
Democratie staat centraal
De strijd tegen de monarchale autocratie had tussen de zestiende en de negentiende eeuw al geleid tot een reeks republikeinse revoluties in Nederland (1556-1648), Engeland (1640) en Frankrijk (1789), hoewel de republieken niet democratisch konden worden genoemd omdat ze het kiesrecht over het algemeen beperkten tot landeigenaren en welgestelden. Tussen de Franse Revolutie van 1789 en de val van Napoleon Bonaparte werd de democratische idee van gelijkheid voor de wet een verschijnsel dat zich over heel Europa verspreidde. Zelfs vóór de opkomst van de socialistische beweging in Europa in het midden van de negentiende eeuw bestond er al een linkse beweging die streed voor democratie, kiesrecht (aanvankelijk voor mannen) en burgerrechten in samenlevingen die werden gedomineerd door monarchen of door burgerlijke republieken die arbeiders uitsloten van het parlement. Het alternatief voor monarchie en burgerlijke republieken, zo argumenteerden de critici, was de oprichting van democratische republieken waar de burgers het recht hadden om vertegenwoordigers in een parlement te kiezen, wat noodzakelijkerwijs het recht inhield om voor politieke partijen en kandidaten te pleiten, gepaard gaande met burgerrechten: vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en vrijheid van vergadering.
In Engeland nam deze strijd voor democratie in de jaren 1840 de vorm aan van de strijd van de Chartisten voor het stemrecht van de arbeiders. Marx en Engels steunden de strijd van de Chartisten voor democratie, omdat ze de strijd voor democratie zagen als het begin van de strijd voor socialisme. Als arbeiders stemrecht hadden, zouden ze op socialisten en voor socialistische politiek stemmen. Marx' geschriften over de Parijse Commune van 1871 maakten ook duidelijk dat voor hem democratie centraal stond in de strijd voor het socialisme. Gedurende de hele geschiedenis van het moderne socialisme, tot aan de opkomst van het stalinisme in de jaren '20, zag de overgrote meerderheid van de moderne socialisten democratie en socialisme als deel van een gemeenschappelijke strijd en ze kwamen tot de overtuiging dat het één onmogelijk was zonder het ander. Er kon geen echte democratie zijn zonder socialisme en geen socialisme zonder democratie.
Imperialisme en de strijd ertegen
Het woord imperialisme, van het Latijnse woord imperium, dat 'regering' betekent, verwees natuurlijk naar de Romeinse regering die het Romeinse Rijk regeerde. De oude keizerrijken – China, Griekenland, Rome, de Azteken en de Inca's – hadden een aantal gemeenschappelijke kenmerken: militaire verovering, toe-eigening van grondgebied, politieke onderwerping en economische uitbuiting van onderworpen volkeren, alsmede culturele overheersing van die onderdanen.
Toen in de moderne tijd nieuwe rijken ontstonden – Rusland, het Ottomaanse rijk, Spanje, Portugal, Frankrijk en Engeland – was het vanzelfsprekend dat ze dezelfde naam – imperium – kregen, omdat ze dezelfde kenmerken leken te hebben. Met de opkomst van het industriële kapitalisme veranderden de vroege imperia van 1500-1750 in de negentiende eeuw in kapitalistische, imperiale grootmachten die met elkaar wedijverden in een strijd om de wereldheerschappij. En rond het begin van de twintigste eeuw kwamen ook nieuwe imperiale machten in beeld: Duitsland, Japan en de Verenigde Staten.
Terwijl in verschillende perioden verschillende imperia de overhand kregen, gebruikten critici met de opkomst van deze moderne imperia het begrip imperialisme om te verwijzen naar een strijd tussen verschillende kapitalistische machten die de wereld probeerden te domineren. Als Rosa Luxemburg, Nikolaj Boecharin en Vladimir Lenin over imperialisme spraken, hadden ze dit in gedachten: niet één grootmacht, maar de strijd tussen de grootmachten.
Op basis van de geschriften van Rudolf Hilferding zag Lenin een concentratie van het kapitalisme in de handen van de haute finance en een tendens van het imperialisme om bij te dragen tot de levensduur van het kapitalisme door de uitvoer van kapitaal, dat de tendens op lange termijn van 'de toenemende organische samenstelling van het kapitaal' (een grotere betrokkenheid van kapitaal dan arbeid in de productie) en een daaruit voortvloeiende verlaging van de winsten tegenging. Op die manier gaven koloniën imperia een langer leven.
De revolutionaire socialisten van het begin van de twintigste eeuw erkenden dat Engeland, Frankrijk, Duitsland, Japan en de Verenigde Staten (en ook andere naties) imperiale machten waren die allen streden om de heerschappij over de planeet. Engeland was de dominante natie geweest, maar na de Eerste Wereldoorlog begonnen de Verenigde Staten haar te overtreffen in economische en militaire macht. Toch dachten de revolutionaire socialisten van de jaren 1910 en 1920 er toen niet over om Duitsland of Japan te steunen tegen de Verenigde Staten, noch zouden ze het idee overwegen om Engeland en Frankrijk te steunen tegen Duitsland.
De Tweede Wereldoorlog was een voortzetting van die imperialistische strijd. Maar de opkomst van het fascisme in Italië, het nazisme in Duitsland en de Japanse militaire staat (de Asmogendheden), dwong revolutionaire socialisten, sociaal-democraten en communisten tot een herbezinning op de kwestie van internationale bondgenootschappen. Om de communistische heersende klasse van zijn regime en de Sovjet-Unie die het regeerde te verdedigen, tekende Stalin in 1939 een pact met Hitler, maar toen Duitsland in juni 1941 de Sovjet-Unie binnenviel, sloot hij een bondgenootschap met de Geallieerde Mogendheden: Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten – stuk voor stuk imperialistische mogendheden die de in de Eerste Wereldoorlog begonnen strijd om de heerschappij over de planeet voortzetten.
De sociaal-democraten, die ernaar streefden managers van kapitalistische staten te worden, steunden ook de geallieerde naties. Maar sommige revolutionaire socialisten verzetten zich tegen beide oorlogskampen en steunden zowel de Europese verzetsbewegingen als de koloniale opstanden. Stalins bondgenootschap met de geallieerden stelde hem in staat om, na de nederlaag van de Asmogendheden, aan het eind van de Tweede Wereldoorlog aan tafel te gaan zitten met Winston Churchill en Franklin Roosevelt om de naties van Europa letterlijk te verdelen. De verdeling van de buit werd vrijwel onmiddellijk gevolgd door de Koude Oorlog, het ontstaan van twee kampen – het kapitalistische en het communistische – en de opkomst van een alternatief Derde Kamp van 's werelds arbeiders en onderdrukte volkeren.
De oorsprong van het 'kampdenken' binnen de socialistische beweging
Wat wij tegenwoordig 'kampisme' noemen, vindt zijn oorsprong in de geschiedenis van de Russische Revolutie. De bolsjewistische partij onder leiding van Vladimir Lenin leidde in oktober 1917 een revolutie in Rusland die de macht in handen legde van de sovjets, raden van arbeiders, soldaten en boeren. Sovjet-Rusland (later de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken, of USSR), de eerste arbeidersregering, won de steun van miljoenen arbeiders over de hele wereld. Veel arbeiders en linkse mensen gingen de Sovjet-Unie zien als een plaats waar arbeiders de macht hadden en bezig waren met de opbouw van het socialisme.
Tegelijkertijd kreeg Sovjet-Rusland te maken met een reeks burgeroorlogen, invasies van meer dan een dozijn buitenlandse mogendheden, een enorme vernietiging van landbouw en industrie en vervolgens een economisch en politiek isolement als gevolg van het mislukken van de Europese revoluties, vooral in Duitsland, een revolutie waar de bolsjewieken op hadden gerekend. In deze omstandigheden van wat de bolsjewieken het 'oorlogscommunisme' noemden, nam de macht van de arbeiders in het begin van de jaren twintig af naarmate de sovjets afbrokkelden en de vakbonden verzwakten. Tegelijkertijd verklaarden de bolsjewieken, die zichzelf nu de Communistische Partij (CP) noemden, alle andere partijen buiten de wet of schakelden ze die anderszins uit. De leiding van de CP schafte ook de facties af, waarmee een einde kwam aan elke interne democratie in de communistische staat. Sovjet-Rusland werd een eenpartijstaat.
Het was in deze omstandigheden dat Jozef Stalin in het midden van de jaren twintig een contrarevolutie leidde en tegen 1929 een bijna dictatoriale macht had verworven. In het volgende decennium consolideerde hij de macht van zijn bureaucratische regime, vermoordde tienduizenden oude bolsjewieken en bracht door het proces van de collectivisering van de landbouw vijf miljoen boeren om het leven, terwijl de industrialisatie van het land leek op een samengeperste geschiedenis van het vroege kapitalisme, waarbij de arbeidersklasse intensief werd uitgebuit om waterkrachtcentrales en fabrieken te bouwen.
De Communistische Partij had in 1919 de Communistische of Derde Internationale opgericht om pogingen tot arbeidersrevoluties over de hele wereld te coördineren. De Communistische Internationale, geleid door Lenin en de Communistische Partij van de Sovjet-Unie, mengde zich in veel arbeiderspartijen en in hun strijd over de hele wereld, probeerde de voormalige socialistische partijen te reorganiseren volgens bolsjewistische lijnen en moedigde hen aan regeringen in sovjetstijl op te richten. Hoewel het internationalisme de overheersende trend was, waren Lenin en de Russische communisten, als de belangen van Sovjet-Rusland in het geding waren, zoals in het geval van Turkije, bereid de Turkse communisten op te offeren om een strategische alliantie met de Turkse regering te behouden.
Tegen de tijd dat Stalin niet alleen het commando over de Sovjet-Unie maar ook over de Communistische Internationale overnam, werd alles ondergeschikt gemaakt aan de belangen van de nieuwe communistische heersende klasse en de verdediging en uitbreiding van de Sovjet-Unie. Toch genoot de Russische Revolutie grote achting en de Communistische partijen over de hele wereld bleven arbeiders organiseren om het 'vaderland van de arbeiders' te verdedigen. Toen Stalin in augustus 1939 het wederzijdse niet-aanvalsverdrag met Hitler ondertekende, met inbegrip van de verdeling van Polen en de bezetting ervan door Duitse en Sovjettroepen, zegden leden van de Communistische Partij in veel landen hun lidmaatschap op, maar de partijen stonden aan de kant van de USSR. Ook steunden de communisten de oorlog van de Sovjet-Unie tegen Finland in november 1939. Na Hitlers invasie van de Sovjet-Unie in juni 1941, gevolgd door de Japanse aanval op Pearl Harbor, werden de Sovjet-Unie en de Geallieerden (Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten) eerst stilzwijgende partners en al snel echte bondgenoten.
Met het einde van de oorlog 'bevrijdde' het Rode Leger van de Sovjet-Unie tegelijkertijd de Oost-Europese landen van de nazi's en onderwierp hen aan de Sovjet-Unie, zodat het communistische systeem en het Sovjet-imperium zich enorm uitbreidden. Voor de communisten en hun medestanders werd niet alleen de Sovjet-Unie, maar werden nu ook de staten van Oost-Europa het 'thuisland van de arbeiders', of wat de communisten en hun aanhangers het 'socialistische kamp' noemden.
Vervolgens, tussen 1949 en 1959, werden China, Noord-Korea, Noord-Vietnam en Cuba ook deel van dit kamp. Communisten en hun sympathisanten, ook al erkenden ze de 'misdaden van Stalin', zagen dit alles als een uitbreiding van het socialisme. Ze steunden dat uitgebreide communistische kamp tegen het kapitalistische kamp.
Zoals men kan zien, werd door het proces dat halverwege de jaren twintig begon, internationale solidariteit van de arbeidersklasse vervangen door loyaliteit aan de Sovjet-Unie en vervolgens door trouw aan het hele communistische kamp. Over de hele wereld werd communistische steun voor de Sovjet-Unie als het thuisland van de arbeiders ook gezien als steun voor het anti-imperialistische kamp. De Koude Oorlog veranderde de Sovjet-Unie en het communistische kamp in de ogen van velen, zowel voor- als tegenstanders, in het antikapitalistische, anti-imperialistische alternatief voor het kapitalisme.
Die communistische kampisten verdedigden hun kamp zelfs toen de misdaden van Stalin algemeen bekend werden, zelfs toen miljoenen naar de goelags (concentratiekampen) waren gestuurd, zelfs toen er geen politieke of democratische rechten in de USSR bestonden, zelfs toen de Sovjet-Unie een belangrijke imperiale macht in Europa was geworden. Loyaliteit aan het communistische kamp overstemde in de hoofden van de aanhangers alle bezwaren tegen de situatie in de USSR. Dit was de geboorte van het eerste kampisme.
Die loyaliteit betekende dat toen er een arbeidersrevolutie tegen het communisme was in Hongarije in 1956, een democratische revolutie in Tsjecho-Slowakije in 1968, of een enorme arbeidersopstand in Polen in 1980, de communistische kampisten de Sovjet-Unie of de andere communistische staten steunden toen ze hun tanks gebruikten om die bewegingen te verpletteren. (Vandaar de term 'tankie').
Maoïsme en de Derde Wereld
Het hedendaagse kampisme heeft echter waarschijnlijk meer te danken aan het maoïsme en het Derde Wereldisme dan aan het Sovjet-communisme. De communistische beweging begon na de Tweede Wereldoorlog uiteen te vallen: Joegoslavië werd in 1948 een onafhankelijke communistische staat, terwijl, wat belangrijker is, in het begin van de jaren zestig rivaliteit uitbrak tussen Peking en Moskou. Het communisme was niet langer één verenigde wereldbeweging. Het werd polycentrisch, met rivaliserende communistische naties die hun invloed en macht trachtten uit te breiden.
Tegelijkertijd begon vlak na de oorlog een beweging voor de beëindiging van de imperia, voor de onafhankelijkheid van de koloniën en voor de vrijheid van hun volkeren, met aanvankelijk enige steun van zowel de Verenigde Staten [1] als de Sovjet-Unie [2] , die elk beweerden anti-imperialistisch te zijn en elk om hun eigen redenen belang hadden bij de ontmanteling van de enorme Britse en Franse en andere Europese imperia. [3]
Naarmate de greep van de imperia verslapte, werden tientallen nieuwe naties gesticht en werden honderden miljoenen mensen burgers van de nieuwe landen, vrij van buitenlandse overheersing. In Azië was de transformatie het meest vergaand: de Filippijnen werden onafhankelijk in juli 1946; India in augustus 1947; Indonesië in augustus 1949; en China beëindigde zijn semi-koloniale status in 1949 – meer dan de helft van de wereldbevolking.
Tussen 1957 en 1990 werden vrijwel alle Afrikaanse koloniën onafhankelijk (enkele hadden al eerder nominale onafhankelijkheid verworven). Ook in het Caribisch gebied werden tussen de jaren 1950 en de jaren 1980 de voormalige Britse koloniale eilandnaties onafhankelijk. Er vond een ommekeer in de wereldgeschiedenis plaats: de Derde Wereld ontstond.
De Derde Wereld was een feit, maar het werd ook een ideologie. De term en het concept 'Derde Wereld', die in 1952 voor het eerst in druk werd gebruikt in Frankrijk, verwezen naar die naties die formeel geen deel uitmaakten van de kapitalistische of communistische sferen, dat wil zeggen naar tweederde van de mensheid die in Azië, Afrika of Latijns-Amerika leefde en die kolonialisme of semi-kolonialisme had meegemaakt en waarvan de bevolking bestond uit gekleurde mensen, waarvan de meesten boeren waren.
Deze ontwikkeling kwam tot uiting in de Bandung Conferentie van 1955, die 29 Aziatische en Afrikaanse naties, waaronder China, bijeenbracht en 'imperialisme in al zijn verschijningsvormen' verwierp, dat wil zeggen het imperialisme van zowel de westerse kapitalistische landen als van de Sovjet-Unie. Deze oorspronkelijke 29 naties, aangevuld met de landen van Latijns-Amerika, en later met tal van andere landen, vormden toen de Beweging van Niet-Gebonden Landen.
Toch was deze beweging niet echt ongebonden. Ze neigde naar het communisme. Zowel de communistische regeringen van Josip Broz Tito in Joegoslavië als die van Fidel Castro in Cuba gingen een rol spelen in de Beweging van Niet-Gebonden Landen. In 1966 organiseerde Cuba in Havana een Tricontinentale Conferentie van 80 naties, die opnieuw een poging deed om de Derde Wereld politiek gestalte te geven. Door steun te betuigen aan anti-imperialisme en anti-kolonialisme werd de Organisatie voor de Solidariteit van de Volkeren van Afrika, Azië en Latijns-Amerika opgericht. De Tricontinentale Conferentie bekritiseerde het Amerikaanse imperialisme, maar maakte geen melding van het Sovjet-imperialisme, aangezien Cuba zich verzette tegen de Amerikaanse blokkade en op één lijn stond met de Sovjet-Unie. Zo kreeg de Derde Wereld geleidelijk aan politieke vorm.
Terwijl de Verenigde Staten aanvankelijk de ontbinding van de oude imperia steunden, steunden ze, naarmate de Koude Oorlog zich ontwikkelde, om politieke en economische redenen vaak de Europese mogendheden in hun pogingen de controle over hun koloniën te behouden (zoals in Vietnam) of later om neo-koloniale controle uit te oefenen over de nieuwe, nominaal onafhankelijke naties (zoals in Ghana en Kongo).
De Sovjet-Unie en China daarentegen, die geen economisch belang hadden bij de koloniën en politiek gekant waren tegen het kapitalistische Westen, steunden over het algemeen de koloniale onafhankelijkheidsbewegingen, stemden met hen mee in de Verenigde Naties en stonden hen militair bij. (Natuurlijk wilde de Sovjet-Unie niets weten van bezwaren tegen de opname van Oost-Europa in haar rijk tussen 1945 en 1948 en China niet van kritiek op haar overname van Tibet in 1951). Het punt is dat de nieuwe Derde Wereld vaak banden had met de communistische wereld en werd gezien als geassocieerd met de strijd voor het communisme.
Derde Wereldisme werd een ideologie. Het was het idee dat de anti-imperialistische, antikoloniale bewegingen van deze volkeren het proces van socialistische revolutie zouden voortzetten dat was begonnen in de Sovjet-Unie, China en later Cuba. Het Derde Wereld idee van een wereld verdeeld in kapitalistische naties en proletarisch-boeren naties kreeg vat op de geesten van veel linkse mensen. In de jaren zestig beïnvloedde de opvatting dat de bevrijdingsstrijd van de volkeren van de Derde Wereld de voorhoede vormde van de revolutionaire wereldbeweging uiterst links, maoïsten, trotskisten en anderen. De populariteit van het maoïsme en het Guevarisme (naar Ernesto 'Che' Guevara) kwam deels voort uit deze opvatting.
Hoewel het Derde Wereld project tegen het eind van de jaren zeventig duidelijk was mislukt, verlegden sommige Derde Wereld aanhangers nu hun loyaliteit van revolutionaire bewegingen naar verschillende regeringen van het Zuiden, die geen van allen socialistisch waren en bijna allemaal een nieuwe kapitalistische klasse vertegenwoordigden, autoritaire regeringen hadden, vaak persoonlijke dictaturen, en in geen enkel opzicht progressief waren.
Noten
1. De Verenigde Staten steunden bijvoorbeeld Indonesië in zijn strijd om een einde te maken aan eerst de Japanse en daarna de Nederlandse overheersing over de kolonie.
2. De Sovjet-Unie steunde de onafhankelijkheidsbeweging van Vietnam.
3. Zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie steunden de oprichting van de onafhankelijke staten Syrië en Libanon in 1944 en de VS, de USSR en Frankrijk steunden alle de oprichting van Israël, dat uit het Britse Palestijnse mandaat was voortgekomen.
Ik begon dit artikel als een bijdrage aan discussies in de Internationalism from Below Group, waarvan de kritiek van de leden hielp om het te verbeteren. Ik heb het voltooid met hulp van de redacteuren van New Politics. Speciale dank aan Steve Shalom voor zijn commentaar. Ik alleen ben echter verantwoordelijk voor deze versie.
Dit is het eerste deel van een artikel dat stond stond op New Politics. Het tweede deel vind je hier. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos.
Reactie toevoegen