Op 18 januari plaatste Trouw een interview met de rechtse Franse intellectueel Pascal Bruckner. De interviewer herhaalde hierin Bruckner's canard dat het woord 'islamofobie' een uitvinding is van het Iraanse theocratische regime. De implicatie is dat het woord niet gebruikt kan worden zonder apologist te zijn voor fundamentalisme. Bruckner mocht dit fabeltje een paar jaar geleden ook al verkondigen in Trouw.
Dit keer verscheen er nog wel een paar dagen later een opmerking in de rubriek taal waarin Bruckner gecorrigeerd wordt: "Het wóórd voor 'vrees voor of afschuw van de islam en moslims' lijkt meer dan een eeuw geleden gemunt te zijn, en wel onder etnologisch onderlegde bestuursambtenaren in Frans Afrika. Een van hen, Maurice Defosse, schreef in 1910: 'Wat er ook gezegd wordt door hen voor wie de islamofobie (Frans islamophobie) een uitgangspunt van het (...) bestuur is, Frankrijk heeft van de moslims in West-Afrika evenmin iets te vrezen als van de niet-moslims'. Nederlanders kunnen het woord ook aan het Engelse islamophobia ontleend hebben. De 'Oxford English Dictionary' geeft als vroegste datum 1923, toen het voorkwam in de recensie van een Franse studie."
(Defosse is overigens een verhaspeling van Delafosse) 1).
Bruckner is niet de enige die denkt dat de term door fundamentalisten is bedacht. Op weblogs waar over islamofobie gediscussieerd wordt bijvoorbeeld, of het nou Joop.nl of GeenStijl is, is deze mythe een terugkerend thema. Politieke en religieuze tegenstellingen negerend, wordt gesteld dat de uitvinders salafisten waren, of de Iraanse theocratie (doodsvijanden van salafisten) of de Egyptische Moslim Broeders.
De mythe van het woord islamofobie als een wapen van fundamentalisten lijkt te zijn begonnen bij de Franse schrijfsters Caroline Fourest en Fiammetta Venner. In een boek uit 2003, Tirs croisés, beweren zij dat het woord in 1979 uitgevonden werd door Iraanse ayatollahs als betiteling voor vrouwen die weigerden een hoofddoek te dragen. Het woord 'islamofobie', een neologisme bestaande uit het Griekse fobie en islam, bestaat natuurlijk niet in het Perzisch. Tegenwoordig wordt in Iran wel de term eslam harasi gebruikt, en dit zou vertaald kunnen worden als 'islamofobie', maar dit is een recent verschijnsel en geen uitvinding van het Iraanse regime. In de vroege jaren van de revolutie werden tegenstanders van het nieuwe regime eerder ervan beticht anti-revolutionar (zedd-e enghelab) te zijn dan zed-e eslam, tegen de islam.
Zelfs als 'islamofoob' een juiste vertaling zou zijn van een term als zed-e eslam, maakt het een heel verschil of een autoritair regime, een regime dat zich op de islam beroept in een land waar zo'n 97 procent van de bevolking moslim is, tegenstanders verwijt tegen de 'eigen' religie te zijn of dat er gesproken wordt over islamofobie in samenlevingen die grotendeels gevormd worden door christenen en agnosten – samenlevingen bovendien waarin 'islamitisch' is gaan fungeren als collectieve betiteling voor een etnische groep, zonder dat hun daadwerkelijke religieuze overtuigingen ter kennis worden genomen.
De mythe van de fundamentalistische oorsprong van de term 'islamofobie' heeft een politieke functie. Uit de stelling dat de uitvinders van het woord fundamentalisten waren, zou de conclusie volgen dat het woord zelf niet gebruikt kan worden zonder hun agenda te dienen. In de woorden van Vlaams Belang voorman Filip Dewinter: 'De term ‘islamofobie’ werd bedacht om iedere vorm van kritiek op de islam te kunnen bestrijden.' Hieruit spreekt een bijzonder groot vertrouwen in de kracht en onveranderlijkheid van woorden; ongeacht context, ongeacht wie het gebruikt, ongeacht historisch verworven connotaties, ongeacht bedoeling, zou een woord zijn oorspronkelijke functie blijven dienen.
Natuurlijk zijn er gevallen waarin conservatieve en fundamentalistische moslims het woord als wapen proberen te gebruiken om kritiek op hun overtuigingen af te weren. De fundamentalistische beweging Hizb ut-Tahrir, onder andere actief in Nederland, doet dit bijvoorbeeld. Dit is een politieke daad, een poging om woorden door ze in een andere context te plaatsen, een andere lading te geven. Een dergelijke strijd is zeker niet alleen omtrent het woord 'islamofobie' gaande. Ooit was 'democraat' een scheldwoord voor het eigen belang nastrevende demagogen en was 'antisemiet' een trotse zelf-betiteling van zogenaamd wetenschappelijke Joden-haters.
Een tweede tactiek om discussies over islamofobie te doen ontsporen is niet geïnspireerd door pseudo-historie maar door semantiek. Het neologisme islamofobie, zo gaat dit argument, bestaat namelijk uit twee delen. Fobie komt van het Griekse 'phobos' en betekent een irrationele angst of vrees. Echter, onderwerp van discussie zou iets heel anders zijn namelijk, een 'kritiek' op de islamitische religie en/of ideologie. De tweede helft van neologisme is de naam van een specifieke godsdienst, en als er dus al sprake zou zijn van een fobie zou deze gelden richting deze godsdienst, 'het geheel van de plechtigheden, leerstellingen van een godsverering' volgens de Van Dale. Islamofobie zou dus niet gebruikt mogen worden als naam voor haat richting mensen die worden aangemerkt als moslims.
Ook hier is weer sprake van een wonderlijk geloof in de onveranderlijkheid van woorden. Een eenvoudige vergelijking laat zien hoe absurd deze redeneertrant is. Volgens deze logica zou homofobie bijvoorbeeld ook niet bestaan; 'homo' komt van de Griekse term voor 'zelf, eigen'. Homofobie zou dus eigenlijk alleen gebruikt mogen worden voor mensen die panische angst voelen voor zichzelf.
Waar komt de term 'islamofobie' dan wel vandaan? Zoals Trouw opmerkte werd het woord in ieder geval in 1910 al gebruikt, toen als naam voor vrees voor de islamitische koloniale onderdanen van Frankrijk. In 1918 gebruikte de Franse schilder Étienne Dinet (1861-1929) het. Dinet, maker van romantische voorstellingen van de Arabische wereld, bekeerde zich in 1913 tot de islam en kwam op voor gelijke rechten voor de islamitische bevolking – maar wel binnen het kader van de Franse staat. Dat jaar publiceerde hij samen met Ben Ibrahim een biografie van Mohammed waarin zij stellen dat verschillende Europese oriëntalisten het levensverhaal van Mohammed vertekend hebben door het introduceren van 'innovations' die het gevolg zouden zijn van onbekendheid met Arabische gebruiken en een 'islamophobie difficilement conciliable avec la science' 2). Hier bekritiseren zij dus gebrekkige wetenschapsbeoefening.
Meer recent gebruikte de Palestijnse wetenschapper Edward Said het woord in een artikel uit 1985. Hierin schrijft hij: 'Neem het verband – expliciet gemaakt door twee auteurs die ik citeer in Orientalism, Renan en Proust, tussen islamofobie en antisemitisme.' Said betoogt dat 'vijandigheid tegen Islam' in het 'moderne Christelijke Westen' historisch hand in hand ging, en gevoed wordt uit dezelfde bron, als antisemitisme en dat een studie van het westerse beeld van 'de Oriënt' inzicht kan geven in het functioneren van antisemitisme.3)
Ingang in het publieke debat in Europa als term voor haat jegens, en afkeer van moslims en mensen die daar voor worden aangezien, vond het woord in 1997 door een publicatie van de Runnymede Trust, een Britse antiracistische denktank; Islamophobia: A Challenge for Us All. Volgens de definitie van de Runnymede Trust is er sprake van islamofobie als aan een aantal criteria voldaan wordt. Ten eerste wordt de islamitische religie als een monolithisch blok voorgesteld. Een tweede criterium is islamitische samenlevingen neerzetten als vreemd aan andere culturen, alsof er een onoverbrugbare kloof gaapt tussen 'de islam' en de rest van de wereld. Een derde criterium is het neerzetten van 'de' islam als inferieur omdat de islam bijzonder barbaars, gewelddadig en seksistisch zou zijn. Het vierde criterium is als alleen moslims gezien worden als inherent gewelddadig en agressief.
De Nederlandse onderzoektser Ineke van der Valk komt tot de volgende (brede) omschrijving: 'Islamofobie is een historisch-maatschappelijk bepaalde ideologie die met behulp van beelden, symbolen, teksten, feiten en interpretaties een negatieve betekenis geeft aan ‘de islam’ en aan ‘moslims’. Zo worden de perceptie, de betekenisgeving, het begrip, de attitudes en het gedrag van mensen tegenover de islam en moslims beïnvloed ten gunste van sociale uitsluiting van moslims als ‘de ander’ en ten gunste van discriminerende, ongelijke behandeling in het culturele, sociale, economische en politieke domein. Hierbij worden vaak ook personen inbegrepen die op grond van uiterlijke kenmerken of etnische afkomst worden gezien als islamitisch, maar dat niet zijn. Islamofobie als eigentijdse vorm van uitsluiting en discriminatie kent noodzakelijkerwijs religieuze of religiegebonden aspecten, als ook vaak etnische en gender aspecten. Deze aspecten zijn nauw met elkaar verweven.'
Geen enkele van deze beschrijvingen is probleemloos – dat ligt niet aan het woord 'islamofobie' maar aan het wezen van taal zelf, woorden geven slechts bij benadering weer wat gepoogd wordt te beschrijven en zijn onderhevig aan verandering, afhankelijk van hun historische en sociale context. Wellicht zijn er gevallen dat in plaats van islamfobie beter andere termen gebruikt kunnen worden, zoals 'moslimhaat' of 'anti-moslim racisme'. Maar ongeacht daarvan, bestaat er gelukkig een groeiend besef dat in Europa mensen die als moslim aangemerkt worden onder specifieke vormen van discriminatie lijden. De discussie daarover moet niet ontspoord worden door pseudo-geschiedenis of semantische haarkloverij.
1. Abdellali Hajjat en Marwan Mohammed, 'Islamophobie: une invention française', online op http://islamophobie.hypotheses.org/193.
2. Abdellali Hajjat en Marwan Mohammed.
3.Edward W. Said, 'Orientalism Reconsidered', Cultural Critique 1 (Autumn, 1985), pp. 89-107.
Reactie toevoegen