Rechts in de nesten
De rechtse oppositie van Les Républicains (LR) is haar crisis na de nederlaag van een jaar geleden nog niet te boven gekomen. De nieuwe leider, Laurent Wauquiez, spreekt krijgshaftige taal die sterk gelijkt op wat het uiterst-rechtse Front National (FN) vertelt om zo uit de verf te komen. Zo dienden LR en FN beide bij de Assemblée amendementen in op de nieuwe migratie- en asielwet. Los van elkaar, maar met dezelfde inhoud. LR weigerde wel die amendementen van het FN te steunen, in theorie blijft er een muur. Maar nu al worden afspraken gemaakt voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2020. Men herinnert zich ineens dat verscheidene rechtse kopstukken na de regionale verkiezingen van 1998 allianties sloten met het FN. Bij de rechtse achterban lijkt de weerzin tegen samenwerking met het FN trouwenbs sterk af te slijten.
Extremer
Rechts zit nog met een ander vervelend probleem. Talrijke kopstukken van LR zijn vorig jaar minister geworden, onder wie premier Edouard Philippe, Bruno Le Maire op Economie en Financiën, Gérald Darmanin op Begroting. En deze rechtse politici voeren daar, zoals van rechtse ministers te verwachten is, een rechts beleid. Dat maakt het voor LR moeilijk de regering te bekritiseren. Macron voert immers hervormingen door zoals de rechtse president Nicolas Sarkozy die zou gewild hebben. LR kan alleen oppositie voeren door zich extremer op te stellen, bij voorbeeld inzake migratie. Van het FN hoeft Macron zich ook niet veel aan te trekken. Na de afgang van Marine Le Pen in de tweede ronde van de presidentsverkiezingen – vooral door haar lamentabel optreden in het debat met Macron – en de slechte resultaten van de parlementsverkiezingen, leeft het FN in zichzelf gekeerd. De nummer twee, Florian Philippot, kreeg de schuld omdat hij het FN de anti-Europese richting had opgestuurd. Hij trok eruit en richtte zijn eigen partij, Les Patriottes, op. Wat voorlopig zeker geen succes is. Marine Le Pen is wel herbevestigd als leidster, er wordt intern gestemd over de nieuwe naam “Rassemblement National”. Maar het lijkt wel alsof een flink deel van de achterban wacht op Marion Maréchal-Le Pen die zich – voorlopig – uit de politiek heeft teruggetrokken. Deze nicht van Marine Le Pen is populair bij een groot deel van rechts. Vooral dan bij Sens Commun, de politieke arm van de massabeweging die zich tegen het homohuwelijk keerde. Zij stapte toen mee op, haar tante niet.
Zwak verweer
Het sociaal ongenoegen groeit. Macron krijgt op veel fronten tegenwind, zoals bij de openbare diensten, gepensioneerden, spoor, universiteiten. Milieubewegingen morren, het asiel- en migratiebeleid wordt aangevochten. Maar de diverse fronten vormen geen front. Vooral de syndicale organisaties en de linkse partijen staan vooralsnog te zwak om Macron te doen plooien. Zwakke inplanting en sterke verdeeldheid. De linkse vakbond CGT had voor 1 Mei opgeroepen tot één grote demonstratie van alle vakbonden, één vuist tegen de sociale afbraak en de ontmanteling van openbare diensten die Macron in ijltempo doorvoert. In Parijs kreeg de CGT gezelschap van Solidaires ( met de vakbond SUD), de FSU (vooral in het onderwijs actief), de studentenbond UNEF en de regionale afdeling van Force Ouvrière. De andere grote vakbond CFDT organiseerde samen met de Unsa en de kleine christelijke CFTC een cultureel evenement. Een vakbondswereld opgedeeld in een tiental concurrerende groepen, met bovendien binnen een aantal bonden grote ruzie. De FO hield net een geruchtmakend congres waarop het rapport van uittredend leider Jean-Claude Mailly werd “goedgekeurd” met 50.54 %.. Een kaakslag. Mailly volgde 14 jaar lang een koers van samenwerking met de opeenvolgende regeringen, zijn opvolger Pascal Pavageau wil, gesteund door de syndicaal-anarchisten en een van de trotskistische strekkingen, de confrontatie. Ook bij de CFDT rommelt het intern. Slotsom is wel dat de vakbonden er, behalve enigszins bij het spoor, niet in slagen het sociaal ongenoegen te bundelen.
Elk zijn eenheid
Politiek links streeft naar eenheid, of zegt toch dat te doen. Jean-Luc Mélenchon, vorig jaar veruit de sterkste van de linkse kandidaten bij de presidentsverkiezingen (19 %), werpt zich met La France insoumise (LFI) op als de natuurlijke leider van het links verzet tegen Macron. Hij verzekerde in de zomer vorig jaar dat hij en LFI Macron zouden dwingen om de nieuwe arbeidswet in te trekken. Maar Mélenchon gaf later toe dat hij aan het kortste eind had getrokken. Macron was de winnaar van wat Mélenchon als een duel had gezien. Het is geen duel. Mélenchon maakte de fout de andere spelers te negeren. Hij organiseerde in september een grote mars van LFI vlak nadat de CGT en andere vakbonden grote acties hadden ondernomen. Mélenchon beconcurreerde de vakbonden. Hij wou aldus de rest van links dwingen zich neer te leggen bij zijn leiderschap, en hij faalde. Toch hervalt hij in hetzelfde euvel. De leider van het “ononderworpen Frankrijk” was in maart niet gelukkig toen de rest van links gevolg gaf aan de orpoep van Olivier Besancenot om op 22 maart eensgezind op te stappen tegen Macrons plannen voor het spoor en de openbare diensten. Besancenot was indertijd twee keer presidentskandidaat van de trotskiste Nouveau PartiAnticapitaliste (NPA). Volgens peilingen is hij nu bij links populairder dan… Mélenchon. Deze kon moeilijk anders dan gevolg geven aan Besancenots oproep. Zoals hij ook mee opstapte bij andere mobilisaties en op 1 Mei. “Wij zijn niet meer degenen die het vuur aan de lont steken, wij stellen ons ten dienste van de beweging”, aldus Mélenchon.
Wantrouwen
Maar de vakbonden en de rest van links wantrouwen dat.. François Ruffin, een gekozene van LFI, riep op om op 5 mei een grote mars te houden van de Opera tot de Bastille. De oproep kwam dus niet van LFI zelf, maar van een individu. Niemand is dupe, dit is een nieuwe poging van LFI om de mobilisaties te recupereren en het initiatief uit handen van Besancenot te nemen. Die krijgt de steun van de communistische PCF die haar doodstrijd rekt en zelf verdeeld is tussen voor- en tegenstanders van Mélenchon. En hij kan ook rekenen op Génération.s van Benoit Hamon, verleden jaar de presidentskandidaat van de PS die intussen deze partij verliet. “Ik ga alleszins niet naar die van 5 mei”, aldus Philippe Martinez, leider van de CGT. “”Altijd maar data toevoegen, dat werkt demobiliserend en levert niets op”. Van die PS schiet intussen nog weinig over. Het is meer een verzameling van notabelen van wie er sommigen al spijt hebben dat ze niet met Macron zijn meegegaan. Hun nieuwe partijleider, Olivier Faure, moet vooral proberen de schade te beperken bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2020. Faure was aanvankelijk erg mild voor Macrons beleid, maar beseft nu blijkbaar dat dit voor de PS een snelle dood betekent en gaat dus toch oppositie voeren. Het groene EELV is er nog erger aan toe, veel oudgedienden dienen nu Macron, anderen zijn zo ontgoocheld dat ze massaal uit de politiek stappen.
Bitterheid
Macron kan met al die manoeuvres alleen maar blij zijn. Hoe verdeelder het toch al verzwakte links is, des te makkelijker voor hem. Het ongenoegen groeit, zijn aanhang onder arbeiders, bedienden, ambtenaren, gepensioneerden en jongeren smelt zienderogen, terwijl ze toeneemt bij hogere kaders en hogere inkomens in het algemeen. De president kan met zijn pletwalspolitiek nog sociale veldslagen winnen. Maar daarmee zal de bitterheid zeker niet verdwijnen. Aan een combattief en samenwerkend links om daar iets mee te doen. Indien dat niet lukt, slaagt Macron in zijn objectief: de vakbonden breken zoals Thatcher en Reagan deed eerder deden. En dat zou niet zodner gevolg zijn voor de rest van Europa. Dit artikel verscheen eerder op Uitpers.
Reactie toevoegen