Niet rood genoeg

‘De jaren zeventig’ waarover Antoine Verbij het heeft in zijn Tien Rode Jaren horen eigenlijk bij wat in de westerse wereld traditioneel ‘de jaren zestig’ heet. De economische groei na de tweede wereldoorlog droeg bij aan de toenemende vrijheid van jonge mensen om een eigen leven te kiezen, los van familie, gemeenschap en kerk. Er ontstond een nieuwe cultuur, ook onder druk van massamedia, de opkomst van televisie en de snelle democratisering van de toegang tot onderwijs.

Radicalisering
In Nederland drukte de radicalisering van jongeren zich onder andere uit in de acties van Provo, de Maagdenhuisbezetting door Amsterdamse studenten en soortgelijke acties in andere steden. In Tilburg werd de hogeschool omgedoopt tot Karl Marx universiteit. De vrouwen (en mannen) van de tweede feministische golf kwamen hardhandig in aanraking met de gevestigde, patriarchale orde. Homoseksualiteit werd een bron van strijd in plaats van schaamte.
De radicalisering van nieuwe generaties die bekneld waren geraakt in beklemmende tradities ging gepaard met een enorme opgang van strijd in de zogenaamde Derde Wereld. De antikoloniale bevrijdingsstrijd sprak terecht tot de verbeelding van tienduizenden jongeren in de imperialistische landen. De gruwelijke Amerikaanse oorlog in Vietnam werd het symbool van het verzet tegen imperialisme.
De radicalisering ging tevens gepaard met een nieuw bewustzijn van de arbeidersklasse, ook in Nederland. Het zogenaamde bouwvakkersoproer in 1966, de bezetting van Enka in 1972, de strijd in de haven van Rotterdam – er was sprake van een nieuw zelfbewustzijn onder de arbeidersklasse. Revolutionair links besefte goed dat als het zou lukken de verschillende sectoren van strijd – arbeiders, studenten, internationale solidariteit – met elkaar te verbinden, de mogelijkheden groot waren. Mei 1968 in Parijs; 1969 in Italië; de strijd tegen de stalinistische dictatuur tijdens de Praagse lente; de Anjerrevolutie in Portugal; de dood van Franco en de nederlaag van het fascisme in Spanje; de strijd van de Vietnamezen; het succes van de Cubanen – revolutionaire verandering hing in de lucht. Een tegenmacht was in opbouw.

Nederlagen
Maar de strijd in de jaren zestig en zeventig in West-Europa en de VS hebben niet tot een breuk met het kapitalisme geleid. De reden daarvoor is de diepe crisis waarin de arbeidersbeweging vanaf eind jaren zeventig terecht kwam. De neoliberale globalisering verzwakte de vakbeweging structureel, links in zijn geheel kreeg rake klappen. Die crisis werd nog eens verdiept door de zwakte van revolutionair links tegenover gematigde stromingen binnen de sociaal-democratie en de traditionele communistische partijen. Hoewel zij een veel radicaler project hadden dan de hedendaagse sociaal-democratie, speelden ze ook toen al een belangrijke rol in het kanaliseren van sociale en politieke strijd richting stabilisering en institutionalisering. Niet voor niets bekleden veel van de voormalige activisten uit de jaren zeventig uit sociaal-democratische en communistische hoek tegenwoordig comfortabele posities in de samenleving. Het zijn mensen als Hedy D’Ancona, Ed van Thijn en veel andere ‘vrienden van de jaren zeventig’ (zie www.jarenzeventig.nl) die mede verantwoordelijk zijn voor de neergang en inkapseling van de beweging. De omvang van de nederlagen in de rampzalige jaren tachtig, die het begin van vijfentwintig jaar rechtse hegemonie inluidden, hebben alles te maken met de gematigde koers van bijvoorbeeld het kabinet Den Uyl. Die haalde de angel uit de hervormingen zodra ze geconfronteerd werd met weerstand van grote industriëlen.

Gematigde jaren
In Tien Rode Jaren gaat Antoine Verbij in op de meest radicale groepen binnen links in de jaren zestig en zeventig. De keuze voor dat onderwerp lijkt helaas ingegeven door een behoefte de ‘goede kanten’ van de jaren zeventig te redden door de meer radicale exponenten van de politisering af te schrijven. Verbij stelt terecht dat de verworvenheden van de jaren zeventig verdedigd moeten worden. Hij bestrijdt het idee dat de jaren zeventig verantwoordelijk zijn voor de zelfzucht en het consumentisme van nu. Hij maakt onderscheid tussen twee verschillende soorten van individualisme. Het individualisme dat zich redelijk goed laat verenigen met de collectieve idealen van de progressieve jaren, is een individualisme dat ervan uitgaat dat mensen zich in een vrijere, meer egalitaire, democratischer samenleving ook meer betrokken voelen. Fundamenteel iets anders dus dan het individualisme van het zielloze neoliberalisme van vandaag, dat juist voortkomt uit de ontmanteling van de solidariteit. Margareth Thatcher zei: ‘De maatschappij bestaat niet.’ Dat heeft weinig te maken met persoonlijke bevrijding, en alles met een egoïstisch naar binnen gekeerde persoonlijkheidsstructuur die tegenwoordig voor zoveel problemen zorgt.
Het bezwaar van Verbijs kijk op de ‘rode jaren’ is dat hij de inkapseling van de linkse beweging, de verwerping van het revolutionair project, maar beschouwt als het gevolg van de volwassenwording van activisten. Revolutionair links was in zijn ogen een groep ontspoorden die gelukkig uiteindelijk over het algemeen weer op de rails van de liberale democratie terecht kwam. Maar de institutionalisering en behoudzucht van sociaal-democraten en communisten maakten mede de weg vrij voor de verrechtsing vanaf de jaren tachtig. Sterker nog, de voortdurend naar rechts opschuivende sociaal-democratie heeft die verrechtsing mede vormgegeven door het neoliberalisme te omhelzen. Jaren zeventig vriendin Hedy D’Ancona schroomde niet om in 1989 in het derde kabinet Lubbers te gaan zitten. De overwinning van de gematigde krachten binnen de beweging heeft eraan bijgedragen dat het idee van een andere wereld, het utopische ideaal van een socialistische toekomst, volkomen uit de hoofden van mensen verdween. Het is gemakkelijk achteraf de dromen en ambities van revolutionairen te ridiculiseren, zoals Verbij neigt te doen. En achteraf kun je inderdaad grote vragen stellen bij het revolutionaire optimisme. Maar erger dan overdreven verwachtingen van revolutionairen is het uitlevering van de beweging aan een verregaande verrechtsing.

Revolutionairen
De revolutionaire stromingen zijn waar het boek eigenlijk over gaat. Anarchisten, maoïsten, trotskisten – binnen de brede progressieve consensus opereerden verschillende revolutionair linkse groepen die zich niet zo zeer richten op de hervorming van de burgerlijke samenleving, maar zich voorbereidden op een revolutie. De focus op die groepen levert vermakelijke en interessante verhalen op. Zoals in de beschrijving van de Socialistische Jeugd, een groep onstuimige jonge radicalen waarin heel wat latere coryfeeën van links Nederland hun eerste politieke ervaring opdeed, zoals Lodewijk de Waal. \'De SJ wil uitgroeien tot een elite, die de voorhoede kan vormen in de strijd voor een nieuw socialisme. Dit klinkt pretentieus, maar dat zijn wij ook\', zo verklaarden ze in een brochure. Andere geschiedenissen, zoals die van maoïstische sekten waarin zelf benoemde leiders een waar schrikbewind voerden, zijn juist schokkend. Hoewel de bronnen niet altijd uit onverdachte hoek komen: Verbij heeft alleen met spijtoptanten gepraat – met mensen die ‘goed zijn terecht gekomen’ zoals hij dat noemt. Daarnaast lijkt hij een aantal van de mythes over kleine revolutionaire groepen te reproduceren. Het is vanzelfsprekend dat de experimenten met ‘een andere manier van leven’ en met seksualiteit door de burgerij en de burgerlijke pers met argusogen werd bekeken. Hoe het precies zit met de verhalen over de verheerlijking van de zelfmoord van een KEN-ml lid of de verplichting met blote borsten ter vergadering te verschijnen zal wel niet helemaal duidelijk worden.
Wat ook stoort is dat Verbij onvoldoende onderscheid maakt tussen stalinistische en anti-stalinistische stromingen. Voor veel revolutionairen en zeker voor trotskisten en anarchisten was de afwijzing van dictatuur vanzelfsprekend. Met een voorliefde voor gewelddadige en autoritaire regimes had dat engagement helemaal niks te maken. En ook de verheerlijking van geweld, bijvoorbeeld dat van de RAF, stuitte binnen Nederlands revolutionair links op grote scepsis.

Links voor nu
De teloorgang van het revolutionaire perspectief en de organisaties die daarbij horen is een ding. De crisis van links gaat veel verder. Het gaat om de totale crisis van de arbeidersbeweging en sociale bewegingen. De teloorgang eigenlijk van het idee dat je vat kunt krijgen op je omgeving – je buurt, je werk, je school, je persoonlijke leven - door aan politiek te doen, door de strijd aan te gaan. Antoine Verbij en zijn vrienden kijken met weemoed terug op de jaren zeventig en wilden dat de sociaal-democratische waarden en de linkse cultuur van die tijd weer betekenis krijgen in de maatschappij. Maar een politiek perspectief om de samenleving weer strijdbaar en solidair te maken hebben ze niet.
De jaren zeventig waren een periode van hoop – daarin hebben Verbij en de vrienden van de jaren zeventig gelijk. Maar veel van de verworvenheden van deze bewegingen zijn binnen twintig jaar weer afgeschaft of staan onder zware druk, ook van de PvdA, soms zelfs van de partijen links daarvan. En dat is wat die vermaledijde revolutionairen, met hun nadruk op de onderlinge verbondenheid van verschillende vormen van strijd en de noodzaak van een totaalkritiek, maar al te goed voorzien hadden.

Soort artikel

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop