De emancipatorische kracht van de verbeelding

In 2013 gaven wij samen met onze Vlaamse vrienden van socialisme.21 en het uitgavefonds Ernest Mandel, een bundel opstellen van Michael Löwy uit onder de titel: ‘Herbetovering  van de wereld ~ Romantische wortels van linkse denkers’. Hier publiceren wij de inleiding bij dit werk van Jan Willem Stutje. Het hele boek is hier te bestellen en inmiddels ook als PDF te downloaden.

De in oktober 2012 overleden Britse historicus Eric Hobsbawm schreef in 1964 een inleiding bij een hoofdstuk uit Marx’ fameuze Grundrisse der Kritik der politischen Ökonomie (1857-8). 1) In het hoofdstuk, getiteld Formen die der kapitalistischen Produktion vorhergehen, behandelt Marx de opeenvolging van historische formaties en episoden. 2)

In de inleiding, een pareltje in zijn toch al rijke oeuvre, verzette Hobsbawm zich tegen de in dogmatische communistische kring gangbare gedachte dat de historische evolutie in Marx’ ogen unilineair en universeel zou zijn. De historische ontwikkeling zou bestaan uit chronologisch opeenvolgende fasen, die iedere samenleving moest doorlopen, alvorens de overgang naar het socialisme te maken. 3)

Hobsbawm, lid van de Britse communistische partij, negeerde deze door de Sovjet-politiek geïnspireerde (pseudo) geschiedschrijving. 4) Hij riep in herinnering dat Marx en Engels weliswaar de historisch vooruitstrevende rol van het industriële kapitalisme bewonderden, maar ook dat ze haar onmenselijke lelijkheid erkenden 5) en een buitengewone belangstelling behielden voor bepaalde pre-kapitalistische, primitieve samenlevingen. 6 Dat gold zeker voor de eeuwenoude dorpsgemeenschappen (Mir/Obschtchina) in Rusland, die Marx’ aandacht trokken toen de Russische revolutionaire beweging in de jaren zeventig van de negentiende eeuw de lont in het Europese kruitvat leek te steken.

Bovendien, zo stelde Hobsbawm, nam die belangstelling bij Marx alleen maar toe: de immense kansen die het kapitalisme de mensheid beloofde, wogen niet op tegen de sociale catastrofes waarmee het gepaard ging. Marx raakte overtuigd van de levensvatbaarheid van de nog resterende primitieve gemeenschappen, ja zelfs van hun vermogen om zich tot hogere socialistische vormen te ontwikkelen zonder eerst de destructieve gevolgen van een kapitalistische fase te ondergaan. 7)

We danken het aan Hobsbawm dat Marx’ positieve denken over pre-kapitalistische rurale samenlevingen opnieuw en tegen de stroom in onder de aandacht werd gebracht. Marx deelde die fascinatie met vroege socialisten als Charles Fourier, William Morris en William Cobbett. Ze vloeide mede voort uit de overtuiging dat deze oude samenlevingsvormen bepaalde maatschappelijke waarden en deugden bezaten die in de moderne beschaving verloren waren gegaan. Hobsbawm plaatste Marx en Engels zonder de term te gebruiken in een romantische traditie.

In de hier bijeengebrachte essays neemt Michael Löwy die romantische sensibiliteit, die inherent is aan het marxisme, weer op. Hij gaat op prachtige wijze op zoek naar het verband tussen de romantische wortels van moderne toonaangevende figuren als Rosa Luxemburg, Franz Kafka, Walter Benjamin en Ernst Bloch en de subversieve kracht van hun denken. Löwy verlost de marxistische theorie van de beperkingen van het moderne eendimensionale vooruitgangsdenken dat het kapitalisme, in het beste geval, alleen vanuit moderne rationalistische en utilitaristische overwegingen bekritiseert. Bijvoorbeeld omdat het systeem niet doelmatig is, de (sociale) vrede bedreigt of verspillend werkt. In die moderne vooruitgangsideologie, zo constateert Löwy, is geen plaats voor het verleden. Daarom vraagt hij aandacht voor de Romantiek, een wereldvisie die het verzet aanjoeg tegen de industriële beschaving in naam van sociale en culturele waarden van het verleden. Heimwee naar een verloren – reëel of imaginair – gemeenschapsparadijs, gaf dikwijls aanleiding tot conservatieve, zelfs reactionaire standpunten. Maar, zo betoogt Löwy, dat is niet altijd het geval. Er bestaat ook een stroming, die niet de terugkeer naar het verleden beoogt, maar langs een omweg in het verleden de richting van een nieuwe toekomst wil inslaan. Voor die revolutionaire stroming breekt Löwy een lans.

Al muntte de Hongaarse filosoof György Lukács in 1931 de term romantisch antikapitalisme als eerste 8), Löwy laat overtuigend zien dat de revolte tegen de verblindende vooruitgangsideologieën van liberalen en sociaaldemocraten al vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw het industriële kapitalisme als een schaduw begeleidde. Hij concludeert dat het protest niet meer uit de moderne cultuur valt weg te denken zolang dat kapitalisme overheerst. Wat, zo dunkt me, nog vele tientallen jaren kan duren, want al gaat de wereldeconomie door een diepe crisis, niets verraadt dat de doodsklok voor het kapitalisme al geluid heeft.

Löwy is een leerling van de dissidente marxistische filosoof en socioloog Lucien Goldmann (1913-1970). Dat hij met zo’n ketterse humanistische en anti-rationalistische vorming gevoelig was voor tradities die bij vele marxisten in de voorbije eeuw in vergetelheid raakten, verrast dan ook niet. Een belangrijk facet van zijn antikapitalistische romantisme is het herstel en de ontwikkeling van de individualiteit, in harmonie met de natuur en met de menselijke gemeenschap, een ontwikkeling van alle menselijke vermogens, ook die van de vrije subversieve verbeeldingskracht, zoals Löwy in zijn essay over de situationist Guy Debord, auteur van De spektakelmaatschappij, benadrukt.

Eindeloos is de reeks argumenten die pleiten tegen het kapitalisme, maar Löwy onderzoekt in het bijzonder die welke de fragmentering van het individu – zijn verscheurdheid en vervreemding – het hardst blootleggen, bijvoorbeeld de kille koopmansmoraal die de onttovering van de wereld heeft ingeluid. Hij onderstreept de desintegrerende kracht van de ruilwaarde – de almacht van het geld, de religie van de zelfregulerende markt, en het louter dingmatige karakter van de sociale relaties met hun gevolgen van agressie en individueel isolement.

Als het Löwy om veranderingen gaat, dan niet om de materiële resultaten als zodanig, maar om veranderingen die tegelijkertijd het zelfbewustzijn versterken. De strijd voor verandering vat hij in de eerste plaats op als een strijd voor een zelfverandering in de richting van zelfstandig denken en handelen. Sociale onvrede mondt immers niet altijd uit in opstandigheid. Onvrede kan zowel een neiging tot rebellie als een gevoel van verlatenheid oproepen en daarmee een verlangen naar een almachtige redder. Alleen autonome mensen zullen zich tegen die autoritaire verleiding verzetten. De afbraak van de autoriteit in de menselijke ziel is dus het allerbelangrijkste. Ze is uiteindelijk een voorwaarde voor de afbraak van autoriteit in alle andere sferen van het leven. 9)

In de context van globalisering en de totale commodificatie van het menselijk handelen bestaat er een sterke behoefte om de menselijke gemeenschap opnieuw met authentieke communicatie uit te rusten. Een van de eerste arbeidersleiders uit de tijd van de overgang naar het fabriekssysteem en de huisindustrie, de Engelse radicale publicist William Cobbett, schreef in 1807 in Political Register, het weekblad dat hij tot zijn dood in 1835 redigeerde: ‘Ik wens te beleven dat de arme mensen van Engeland weer worden, wat zij in mijn jeugd waren.’ Die verbeelding van wat het heden mist, maar wat in een min of meer reëel of imaginair c.q. mythisch verleden bestond, kan ook nu inspireren en een springplank zijn naar een nieuwe utopie. Michael Löwy schetst in dit boek de emancipatorische kracht van die verbeelding, even erudiet als aanstekelijk.

(1)  K. Marx, Grundrisse der Kritik der politischen Ökonomie, Marx Engels Werke, Bd.  42, Berlin 1983 (1953). K. Marx, Pre-capitalist Economic Formations, with an Introduction by Eric Hobsbawm, London 1964.

(2)  Marx schrijft in het voorwoord van Zur Kritik der Politische Ökonomie, Marx Engels Werke, Bd. 13, Berlin 1971, p. 9:  ‘In groszen Umrissen können asiatische, antike, feudale und modern bürgerliche Prodktionsweisen als progressive Epochen der ökonomischen Gesellschaftsformation bezeichnet werden.’ In de Grundrisse (p. 383-421) maakt Marx hier een verdere uitwerking van.

(3)  ‘All peoples travel what is basically the same path. (…) The development of society proceeds through the consecutive replacement, according to definitie laws, of one socio-economic formation by another.’ O. Kuusinen ed., Fundamentals of Marxism-Leninism, London 1961, p. 153.

(4)  Hoewel Hobsbawm vanaf de jaren zestig wereldfaam verwierf en hij zijn lidmaatschap van de Britse CP nooit verzweeg, werd zijn werk in de Sovjet-Unie niet uitgegeven.

(5)  Das Kapital, deel I, hoofdstuk 25, Marx Engels Werke, Bd 23, Berlin 1962.

(6)  De waardering van Marx en Engels voor de pre-kapitalistische samenlevingen werd met name gewekt door de studie van het werk van Georg Ludwig von Maurer (1790-1872) – de historicus van de oude Germaanse gemeenschappen, en dat van de Amerikaanse antropoloog Lewis Morgan (1818-1881) .

(7)  Vgl. de brief van Karl Marx aan Vera Zassoulitch, 8 maart 1881, MECW, vol. 24, p. 346.  Hier noteerde hij dat ‘deze dorpsgemeenschap het steunpunt voor de sociale wedergeboorte van Rusland is’.

(8)  György Lukács deed dat in een essay over Fyodor Dostoyevsky. ‘Über den Dostojevski Nachlass’, Moskauer Rundschau, Moskou, März 1931.

(9)  O. Ruhle, ‘Der autoritäre Mensch und die Revolution (Eine Antwort)’ (1925), in: Idem, Zur Psychologie des proletarischen Kindes, Frankfurt am Main 1975, p. 141.

Soort artikel

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop