Ook in Nederland is er de laatste tijd aandacht voor en discussie over de steeds verder groeiende economische ongelijkheid. Het monumentale werk van Thomas Piketty en het WRR-rapport Hoe ongelijk is Nederland? functioneren als aanjagers van deze discussie. De SP begint een campagne om mensen bewust te maken van de ongelijkheid in Nederland. In dat kader is er een boekje uitgebracht onder de titel Er is genoeg voor iedereen, kiezen voor rechtvaardigheid en ook is er een themanummer van het blad Spanning aan gewijd. Een goed begin, maar er is nog heel veel te doen.
Uit een recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau op basis van een enquête onder een kleine drieduizend Nederlanders bleek dat zeventig procent van de Nederlanders vindt dat de vermogensverschillen kleiner moeten worden en 75% vindt dat van de inkomensverschillen.1)
Uit een ander onderzoek blijkt dat als aan Nederlanders gevraagd wordt wat de verhouding zou mogen zijn tussen het inkomen van een directeur van een grote onderneming en een geschoolde arbeider, het antwoord een factor vijf is. Als vervolgens gevraagd wordt wat men denkt dat de verhouding in werkelijkheid is, is het antwoord een factor 11, terwijl de werkelijke verhouding een factor 17 is. Er is dus zeker een draagvlak voor een nivelleringsfeest. Maar de onwetendheid over de mate van ongelijkheid (en over de schadelijke gevolgen daarvan) is nog groot. Alle reden dus voor een stevige campagne.
De mythe dat Nederland een relatief egalitaire samenleving is met beperkte economische verschillen is vooral gebaseerd op twee zaken. Op de eerste plaats op het feit dat er vooral, of zelfs alleen maar, gekeken wordt naar de inkomensverschillen (die in Nederland minder groot zijn dan in veel andere landen in Europa en zeker de VS) en de vermogensverschillen (die in Nederland groter zijn dan waar ook in Europa met uitzondering van Polen) buiten beschouwing worden gelaten. En op de tweede plaats door vast te houden aan de illusie dat het Nederlandse belastingstelsel sterk progressief is, dat wil zeggen dat de rijken procentueel veel meer belasting betalen.
De werkelijkheid is een geheel andere. De inkomensongelijkheid is de afgelopen periode ook in Nederland flink toegenomen. De tien procent minst verdienende huishoudens zijn er sinds 1977 in reëel inkomen 30 procent op achteruit gegaan, terwijl alle inkomensgroepen daarboven er op vooruit zijn gegaan. De helft van de bevolking met het laagste inkomen staat wat betreft koopkracht al meer dan dertig jaar op de nullijn. In 1990 verdiende een bestuurder uit de top 100 in iets minder dan twee weken evenveel als een minimumloner in een heel jaar. In 2011 had hij daar nog maar één week voor nodig.
De vermogensongelijkheid is in Nederland nog veel schrijnender. De drie rijkste mensen in Nederland bezitten méér dan de helft van alle Nederlanders bij elkaar. De rijkste 10 procent van de huishoudens heeft 61 procent van het totale vermogen in Nederland. Het is juist de ongelijkheid in vermogen waardoor de kloof tussen rijk en arm als het ware vanzelf steeds groter wordt doordat de groei van vermogens groter is dan die van de economie als geheel, zoals Piketty in zijn magistrale werk laat zien.Onderzoeker Bas van Bavel concludeert in de WRR-publicatie dan ook: ‘Het beeld van Nederland als land van gelijkheid is dus onjuist. Terwijl de netto-inkomensongelijkheid iets onder het gemiddelde van de westerse wereld ligt, is de private vermogensongelijkheid in Nederland juist hoger dan gemiddeld in de westerse landen.’
In de SP-publicatie worden de recente onderzoeken naar de ontwikkeling van inkomens en vermogens in Nederland handzaam samengevat en geïllustreerd aan de hand van een aantal duidelijke grafieken en illustraties. Er wordt ook aandacht besteed aan het doorprikken van een aantal ‘gelijkheidsmythes’, zoals het verhaal dat het vermogen van de rijksten vooral in huizen zit, dat de hoogste inkomens bijna alle belasting betalen, dat als de omvangrijke Nederlandse pensioenpot mee wordt geteld de vermogensverdeling een stuk eerlijker is enzovoort.
Interessant zijn ook de gegevens over de belastingdruk, gebaseerd op onderzoek van De Kam, waaruit blijkt dat Nederlanders met een hoog inkomen relatief evenveel belasting betalen als mensen met een laag inkomen. En nog interessanter zijn de van Aldert Boonen afkomstige gegevens waaruit blijkt dat de hogere inkomens dankzij de hypotheekrenteaftrek veel meer inkomenssubsidie krijgen dan de lage inkomens. Als je kijkt naar het totaal aan zorg-, huur-, en kinderopvangtoeslagen, kindergebonden budget en hypotheekrenteaftrek, dan subsidieert de overheid de 10 procent mensen met de hoogste inkomens bijna vier keer zoveel als de 10 procent mensen met de laagste inkomens. (De betreffende grafiek is ook opgenomen in het themanummer van Spanning.)
Vergeet de superrijken niet
Zoals gebruikelijk in veel onderzoek naar ongelijkheid wordt ook in dit boekje veel gewerkt met het vergelijken van inkomens- en vermogensgroepen van 10 procent van de bevolking. Maar uit het werk van Piketty blijkt juist dat de grootste groei van het vermogen zit bij de kleine groep van superrijken, de rijkste 1 procent van de bevolking, of een nog kleinere groep. Het zijn juist deze superrijken die door de omvang van hun vermogen de hoogste rendementen weten te halen en zo steeds verder op de rest vooruit gaan lopen.
De over Nederland bekende gegevens wijzen er op dat dat ook in Nederland het geval is. De rijkste 10 Nederlanders (van de Quote 500) hadden in 2008 een gezamenlijk vermogen van 45,1 miljard euro, in 2014 was dat 51,7 miljard zo rekende nrcq uit. De rijkste Nederlander, de in Groot-Brittannië wonende Charlène de Carvalho Heineken, erfde in 2002 van haar vader Freddy Heineken een aandelenpakket ter waarde van 2,56 miljard euro. In de afgelopen twaalf jaar is dat bijna verdrievoudigd tot 7,3 miljard euro.
In het WRR rapport wordt dan ook geconcludeerd: ‘Vooral de allerrijksten hebben de afgelopen decennia hun vermogens in absolute en relatieve zin enorm vergroot, (…). Zo hebben de vijfhonderd rijkste huishoudens nu ongeveer 10 procent van het totale private vermogen in Nederland in bezit. In 1997 was dit aandeel nog 6 procent. Ook bedroeg de groei van het totale bezit van de top 10 procent meest vermogenden tussen 1993 en 2010 bijna 14 procent per jaar.’
En dat is dan het deel van het vermogen dat traceerbaar is voor onderzoekers. Zoals het WRR rapport schrijft: ‘Een groot deel van het vermogen is onzichtbaar voor alle registratie. Hoe groot dit deel is, is giswerk, maar alleen al van de financiële vermogensbestanddelen die wereldwijd in belastingparadijzen zijn ondergebracht, is driekwart ongeregistreerd (Zucman 2013). Dit ongeregistreerde vermogen is vooral te vinden bij de meest vermogenden, die de grootste mogelijkheden hebben om hun geld via juridische constructies in het buitenland te verbergen en ook de fiscaal-juridische expertise daartoe kunnen inhuren. Bovendien bestaat hun vermogen voor een groot deel uit financiële vermogensbestanddelen die veel eenvoudiger te verplaatsen en verbergen zijn dan eigenwoningbezit. Als dit verborgen vermogen in de berekening zou kunnen worden meegenomen, dan zou het ongelijkheidscijfer nog aanzienlijk hoger komen te liggen.’Meer aandacht voor deze kleine groep van superrijken is dus op zijn plaats. Vaak wordt het argument gebruikt dat het niet zo veel zin heeft om deze hele rijken aan te pakken, bijvoorbeeld met belastingen, omdat het toch maar om een heel kleine groep gaat. Dat laatste is waar, maar omdat het om enorme vermogens gaat gaat het wel om enorme bedragen: 83,3 miljard voor de leden van de quote 500 plus 37,2 miljard van de 100 rijkste Nederlanders in het buitenland, samen 120,5 miljard in handen van zeshonderd personen. Ter vergelijking: geschat wordt dat het begrotingstekort voor dit jaar uitkomt op 19 miljard; er wordt in Nederland 10 miljard uitgegeven aan basisonderwijs, 33 miljard aan onderwijs, cultuur en wetenschappen en 72,9 miljard aan zorg.
Als bij wijze van spreken de rijkste 600 Nederlanders alle uitgaven voor onderwijs, cultuur, wetenschappen en zorg zouden betalen houden ze met 14.6 miljard net te weinig over om ook het begrotingstekort voor dit jaar voor hun rekening te nemen en hebben ze per persoon gemiddeld nog 24 miljoen over. Dit soort sommetjes zijn natuurlijk maar gedachteoefeningen, maar ze maken wel de orde van grote van de rijkdom van deze superrijken duidelijk, en ze laten zien hoe onzinnig het verhaal is dat we allemaal een stapje achteruit moeten doen in verband met de crisis.
Het is jammer dat het boekje daar niet meer de nadruk op legt. Dat is van belang om duidelijk te maken dat niet alleen armoede in Nederland niet nodig is, maar dat dat ook geldt voor de bezuinigingen op de publieke sector. Als je als overheid systematisch de belastingen voor hogere inkomens, vermogens en bedrijfswinsten verlaagt of zelfs afschaft zoals in de afgelopen decennia is gebeurd, dan is het niet meer dan logisch dat je geld tekort komt om de publieke sector, het onderwijs en de zorg te financieren. Dan hoopt het geld zich op bij de rijken.
De gegevens over de rijkdom in Nederland leveren de beste argumenten tegen de bezuinigingen. Dit boekje is een nuttige publicatie die recente onderzoeksgegevens toegankelijk maakt voor een breder publiek en de broodnodige discussie over de groeiende ongelijkheid verder kan stimuleren. Het valt te hopen dat het hier niet bij blijft en dat er in het kader van de SP-campagne meer materiaal komt. De komende discussie over de herziening van het belastingstelsel is voor de SP ook een uitstekende gelegenheid om met alternatieve voorstellen te komen. Niet dat er reden is om te hopen dat die bij de huidige politieke krachtsverhoudingen aangenomen kunnen worden, maar het is wel een uitstekende manier om de kloof tussen arm en rijk en vooral die tussen de particuliere rijkdom en de publieke armoede aan de orde te stellen en de mensen ervan te overtuigen dat er ook op dat vlak iets moet veranderen.
1. Voor de Volkskrant was dat reden om daaruit te concluderen dat er weinig draagvlak is voor een belasting op vermogen, maar dat zegt meer over die krant dan over de ongelijkheid in Nederland of over de mening van de Nederlanders daarover.
Het boekje ‘Er is genoeg voor iedereen’ is hier voor € 2,50 te bestellen.
Zolang rijkdom wordt gezien
Zolang rijkdom wordt gezien als een persoonlijke prestatie en werkloosheid e.d. als een wanprestatie zal er niet veel veranderen in Nederland. Het blijkt heel moeilijk te zijn voor de doorsnee Nederlander om zich te verplaatsen in de omstandigheden van gezinnen met weinig geld, zelfs voor de Overheid.
Een goede baan hebben is een luxe, vaak automatisme en meestal meer geluk dan wijsheid. Je werk verliezen is stomme pech dus graag solidariteit met deze mensen en andere pechvogels.
Reactie toevoegen