De heersende politiek domineert met een paar simplistische dogma’s uit de neoklassieke economie het maatschappelijke debat over economische kwesties. Het ene dogma benadrukt de gebreken van de staat, het andere de gebreken van de markt. Afhankelijk van de politieke situatie wordt soms het ene denkbeeld, dan weer het andere op een podium gezet, als een tweestromingenstelsel waar weinig te kiezen lijkt. Gelukkig is er in werkelijkheid een grotere diversiteit van economische wetenschap en theorie.
Een wetenschappelijke discussie is moeilijk te voeren als die politiek beladen is. Toen Galileo Galilei ontdekte dat de wereld rond is, joeg hij de politiek machtige kerk tegen zich in het harnas. Toen Thomas Piketty in zijn boek Capital in the 21th Century vertelde dat rijken steeds rijker worden en armen armer, waren veel negatieve reacties politiek gemotiveerd, niet wetenschappelijk.
Nou is van alle wetenschappen economie misschien wel het meest gepolitiseerd, omdat politici de economie, meer dan andere wetenschappen, voortdurend gebruiken als politiek wapen met uitspraken als 'we moeten de belasting verlagen, want dat is goed voor de economie', of 'we moeten nu investeren als overheid om uit de crisis te komen'.
Het zijn daarom vaak niet de economische wetenschappers zelf, maar de politici die het maatschappelijke debat over economische kwesties domineren. Een recent voorbeeld. Jean Tirole won 13 oktober dit jaar de Nobelprijs voor Economie voor zijn onderzoek naar overheidsregulering van monopolies en oligopolies. De Franse premier Manuel Valls twitterde als reactie dat deze toekenning 'een klap in het gezicht' is van 'bepaalde politici en intellectuelen' die het economisch beleid van de Franse regering bekritiseren. De tweet van Valls was het nieuws, niet zozeer de papers van Tirole zelf.
De politisering van het economisch debat is onvermijdelijk want economische vraagstukken - wat doen we met schaarse middelen, hoe worden ze verdeeld, hoe produceren we goederen en via welk economisch systeem doen we dat allemaal - zijn per definitie politiek beladen. Maar wanneer het maatschappelijke debat over economische kwesties eenzijdig wordt gedomineerd door de heersende politiek leidt dat onvermijdelijk tot een collectieve armoede in het economisch denken van ons allemaal.
Ten eerste zijn politici er goed in om bepaalde dogma’s, voornamelijk uit de neoklassieke economie, te pas en te onpas te presenteren als bewezen wetenschap, ook wanneer daar onder economen zelf nog een hoop discussie over is. Zo hebben verschillende politieke partijen het dogma omarmd dat de inflatie enorm laag moet blijven om koopkracht en economische groei te beschermen, terwijl momenteel zelfs gevestigde neoklassieke economen uit IMF-kringen betogen dat dit dogma op de schop kan. Oftewel, zelfs de variatie binnen de neoklassieke economie wordt weinig erkend.
Ook hebben politici internationaal, van links tot rechts, het dogma omarmd dat het monetair beleid (wat de Centrale Bank doet met de geldkraan) een politiek neutrale, technische kwestie is die aan de technocraten van de Centrale Bank moet worden overgelaten. Maar er zijn economen en onderzoeksinstituten die betogen dat het monetair beleid verre van politiek neutraal is. Discussie daarover ontbreekt totaal in het maatschappelijke debat.
Het probleem zit echter niet alleen in de heersende dogma’s, maar ook in de vragen die niet gesteld worden. Vragen die bijvoorbeeld kunnen leiden tot een fundamentele reflectie en kritiek op de status quo zijn niet in het belang van degenen die het meest profiteren van die status quo - en dat zijn ook helaas degenen die via hun invloed in de politiek en media indirect de grenzen bepalen van het maatschappelijke debat.
Rond milieuproblemen komt dit wellicht het beste naar voren. Klimaatverandering, luchtvervuiling en het opraken van fossiele brandstoffen zijn vormen van ‘marktfalen’ die zouden moeten leiden tot een kritische dialoog over het marktmechanisme. Volgens velen kunnen we onze huidige milieuproblemen alleen oplossen door het kapitalistisch systeem volledig af te schaffen. Dat weet ik niet, maar die discussie moet gevoerd worden.
Het feit dat die discussie nauwelijks leeft in het brede maatschappelijke debat heeft deels te maken met de dominantie van een economisch dogma dat stelt dat deze enorme milieuproblemen via marktwerking en duurzame technologieën opgelost kunnen worden. Zoals John Polimeni e.a. (2008) (1) schrijven: 'Volgens het neoklassieke economische paradigma, moet het lot van de mensheid worden gedreven door de markt en de technologische vooruitgang. Door het accepteren van dit paradigma kunnen we gewoon blijven doen wat we doen zonder na te denken over de gevolgen van onze keuzes' (vrij vertaald). Niet verrassend heeft een groot deel van de heersende politiek dit paradigma omarmd en presenteert duurzame technologie, zonder verdere economische verandering, als oplossing voor milieuproblemen - wat Polimeni e.a. ijzersterk ontkrachten.
Er zijn natuurlijk nog veel meer vragen die belangrijk zijn en toch niet gesteld worden in het maatschappelijk economische debat. Simplistische dogma’s over het ontstaan van marktevenwichten worden keer op keer herhaald ('de markt kan zichzelf herstellen' of juist 'we moeten een anti-cyclisch overheidsbeleid voeren'), maar de vraag waarom economische crises blijven terugkeren in het kapitalisme wordt zelden besproken. Er wordt gestreefd naar economische efficiëntie en groei, maar zelden wordt de vraag gesteld welke niet-economisch meetbare zaken verloren zijn gegaan in dit streven. Het dogma heerst dat in een markt mensen die harder werken meer verdienen, zelden wordt gevraagd waarom in markteconomieën degenen die het minst werken vaak het meest verdienen. Het dogma heerst dat mensen egoïstisch streven naar maximale welvaart, maar zelden wordt gevraagd of mensen wel zo egoïstisch geboren worden en welke (economische) contexten juist altruïsme en solidariteit stimuleren. Er is ruimte voor discussies over de gebreken van de markt (marktfalen) en de gebreken van een centrale overheid (overheidsfalen), maar vrijwel nooit wordt onderzocht of er een fundamenteel alternatief is voor beiden.
Gelukkig is er in werkelijkheid een grotere diversiteit van economische wetenschap en theorie dan we in het maatschappelijk debat tegenkomen.
Er zijn economen die onorthodoxe onderzoeksmethodes gebruiken en bijvoorbeeld het veld in gaan om te kijken hoe de economische wereld eruit ziet buiten de wondere wereld van de neoklassieke modellen - zoals Elinor Ostrom die uit veldwerk ontdekte hoe mensen zonder overheidsbemoeienis afspraken kunnen maken over het duurzaam gebruik van collectieve goederen, of antropoloog David Graeber die de culturele geschiedenis van het concept schuld beschreef in Debt: The First 5000 Years (2011).
Er zijn economen of economisch denkers die de ideeën van de verguisde Karl Marx serieus nemen en de huidige crisis daarmee analyseren - econoom Richard Wolff, geograaf David Harvey, Michael Roberts en nog vele anderen.
Er zijn economen die empirisch onderzoeken of heersende dogma’s wel stand houden in de geschiedenis - Ha-Joon Chang die het vrijemarktdenken onderuit haalt in Kicking Away the Ladder (2002). Er zijn economen die juist belangrijke maar opzij geschoven theorieën empirisch weten te bevestigen - John Polimeni e.a. die empirische bevestiging vonden voor de Jevons Paradox, de paradox dat energie-efficiente technologieën in een markteconomie juist leiden tot méér energieconsumptie en dus milieuvervuiling.
Er zijn economen die de menselijke natuur onderzoeken en vraagtekens zetten bij het beeld van de homo economicus - zoals de gedragseconoom Dan Ariely die vertelt hoe irrationeel economische keuzes vaak zijn en hoe consumenten daarom voortdurend gemanipuleerd kunnen worden. Er is gedragseconomisch onderzoek naar de relatie tussen marktwerking en ethiek - zoals deze onderzoeken waaruit blijkt dat een marktcontext egoïstisch en immoreel gedrag kan stimuleren.
Er zijn economen die theorieën ontwikkelen over fundamentele alternatieven voor markt én staat - zoals Robin Hahnel en Michael Albert die de ideeën voor Participatory Economics ontwikkelden.
Sterker nog, er zijn hele genootschappen opgericht om tegenwicht te bieden aan de heersende dogma’s en pleiten voor een grotere diversiteit in het economisch denken, zoals de in 2011 opgerichte World Economics Association (WEA) als doelstelling heeft. Er zijn verschillende pamfletten verschenen van economiestudenten die vergelijkbare oproepen deden - zoals deze petitie uit 2000 van de ‘post-autistic economics’ beweging en een recente open brief van 65 economieverenigingen uit 30 landen.
Heersende politici zullen altijd slechts de economen uitkiezen die hun politiek handig uitkomen. Wie zich beperkt tot hun economische ideeën blijft hangen in een intellectuele armoede over economische kwesties. Gelukkig is er in werkelijkheid een rijkere keuze voor wie de economische wereld écht wil begrijpen en voorbij de politiek bepaalde grenzen van het economische debat wil gaan.
Gelukkig laten nog maar weinig mensen zich door de kerk voorschrijven welke vorm de aarde heeft en hoe de homo sapiens ontstaan is. Laten we hopen op de dag dat we ons niet meer door politici en beperkt denkende economen laten voorschrijven hoe de economie werkt, of wat de grenzen zijn van het economisch denken.
Alexander Beunder is econoom, was jaren lang actief in de Kritische Studenten Utrecht en heeft een blog over politiek en economie.
(1) Pagina 177 van Polimeni e.a. (2008). The Jevons Paradox and the Myth of Resource Efficiency Improvements.
Reactie toevoegen