Een koffer vol boeken

Verre oorden en de nabije toekomst

(Alex de Jong)

Twee van de beste schrijvers van fantastische fictie komen uit Groot-Brittannië en zijn afkomstig uit trotskistische hoek. Of hun achtergrond in de soms bizarre wereld van Brits radicaal-links iets met hun voorliefde voor het fantastische te maken heeft valt niet te zeggen maar China Miéville en Ken Macleod zullen voor veel liefhebbers van science-fiction en fantasy geen onbekende namen zijn. Miéville’s nieuwe boek, The city & the city, is een hele verandering ten opzichte van zijn laatste boeken die zich in de door groteske creaturen bevolkte fantasiewereld Bas-Lag afspeelden. Het decor is dit keer een denkbeeldige stad ergens in het voormalige Oostblok, Beszel. Tenminste, dat is een deel van het decor. Miéville maakte voor zijn verhaal gebruik van een idee uit de theoretische natuurkunde dat meerdere objecten dezelfde plaats in kunnen nemen: de lokatie van zijn Beszel overlapt met die van een stad genaamd Ul Qoma. In deze dubbelstad gaat inspecteur Borlú van de ‘Extreme Crime Squad’ van Beszel op zoek naar de moordenaar van een jonge vrouw.
Ondanks de verandering van achtergrond speelt net zoals in andere boeken van Miéville de stad een grote rol in het verhaal en gebruikt hij fantastische beelden als allegorieën voor de sociale verhoudingen in onze wereld.
Uit een heel ander vaatje tapt Ken Macleod in zijn The Night Sessions. Macleod schrijft meer ‘traditionele’ Science Fiction over werelden die duidelijk herkenbaar zijn als de onze, alleen wat verder in de toekomst. Net als Miéville schrijft hij verhalen die enerzijds puur vermaak zijn en tegelijkertijd bol staan van verwijzingen naar de realiteit. Ook zijn boek is een misdaadverhaal maar dan een in de nabije toekomst. Macleods uitgangspunt was de vraag wat er zou gebeuren als mensen eindelijk de invloed van religie op politiek, onderwijs en de wet beu zouden worden en deze totaal probeerden uit te drijven. Die vraag leidde tot een verhaal dat zich afspeelt in 2037, enkele jaren na verwoestende godsdienstoorlogen. Mensen hebben de buik vol van religie en gelovigen zijn een kleine, gewantrouwde minderheid. De hoofdpersoon is een Schotse politieagent die tijdens de godsdienstoorlogen nog meegeholpen heeft bij de meedogenloze vervolging van van terrorisme verdachte moslims en daarna als lid van de zogenaamde ‘God Squads’ gelovigen van alle gezindten in de gaten hield. Net als hij denkt dat de wereld al die religieuze hocus-pocus achter zich gelaten heeft begint iemand christelijke priesters te vermoorden. De verdachte; een fundamentalistische christelijke sekte. Of toch niet? Cyborgs, zelfbewuste robots en androïden, een heleboel informatie-technologie en een transgender undercover agent: The Night Sessions heeft het allemaal.

China Miéville: The City & The City. Del Rey, 336 blz.19,99
Ken Macleod: The Night Sessions. Orbit, 2008, 324 blz.11,99

Voorouders uit elkaar

(Peter Drucker)

De zomer kan ook een tijd zijn om een oud boek te herlezen en na te denken over de lessen van het verleden. Vooral als het boek opeens goedkoper is geworden: en inderdaad, de mooi verzorgde correspondentie van twee illustere voorouders van het Nederlandse links-socialisme, Henriette Roland Holst en Henk Sneevliet ging dit jaar in de ramsj. Roland Holst was de dichteres die De Internationale in het Nederlands vertaalde en was een invloedrijke theoreticus, die naast Lenin en Trotsky midden in de Eerste Wereldoorlog de anti-oorlogsconferenties in Zimmerwald en Kienthal bijwoonde. Sneevliet was vakbondsleider, mede-oprichter van de Indonesische en Chinese communistische bewegingen, in de jaren dertig kamerlid en boegbeeld van revolutionair, anti-stalinistisch links werd uiteindelijk als verzetsstrijder gefusilleerd in 1942. Twee kleurrijke en dramatische levens waar je een televisieserie over zou kunnen maken.
Hun briefwisseling is ook een drama. Na decennia van min of meer gelijkgezind optreden – eerst in de sociaal-democratische SDAP, later na wat omzwervingen in de revolutionaire SDP en CP, en na hun vertrek uit de CP in de redacties van de maandbladen Klassenstrijd en De Nieuwe Weg – liepen hun wegen in 1930 uiteen. Je kunt de vraag stellen of hun politieke scheiding onvermijdelijk was.
De spanningen tussen Roland Holst en Sneevliet ontstonden in de redactie van Klassenstrijd. Veel van hun brieven gaan over heel bekende redactie-besognes – en zijn eigenlijk ook inherent aan een project als Grenzeloos (waarvan de voorganger ook Klassenstrijd heette). Evenals Roland Holst toen, wil de huidige Grenzeloos-redactie ‘een vrije tribune, voor allen die meenen, dat het socialisme als gedachte-stelsel dringend verdieping en vernieuwing behoeft’. En evenals Sneevliet toen, willen we ook ‘een algemeen revolutionair tijdschrift ... hetwelk als hulpmiddel dienst kan doen bij de noodzakelijke hergroepeering van krachten’. Die twee doelen zijn toch niet altijd moeiteloos met één blad te bereiken.
Wat hun samenwerking onmogelijk maakte was het feit dat Sneevliet zijn eigen partijen (RSP en later RSAP) wilde opbouwen, terwijl Roland Holst steeds meer aandrong op brede eenheid, ook met de SDAP. In het licht van de latere verrechtsing van de SDAP en PvdA, moet geconstateerd worden dat Sneevliet een scherper oog had voor de dynamiek van de sociaal-democratie.
Wat de botsing betreft tussen Sneevliets marxisme en Roland Holsts steeds meer spirituele socialisme kunnen we misschien wat genuanceerder oordelen. Sneevliet zelf, al zag hij een ‘diepe kloof’ tussen de beide visies, erkende ‘dat de strijd voor de sociale revolutie sentimenten kent, die zeker verwant zijn aan waarachtige religieuze gevoelens’. Ook deze discussie gaat in Grenzeloos door.

‘Waarom schrijf je nooit meer?’. Briefwisseling Henriette Roland Holst – Henk Sneevliet. IISG, 1995, 606 blz. Vanaf 22,75.

Iran: de achtergrond

(Jet Menist)

Beter getimed kan een boek haast niet. Net voor de grootste massaprotesten in Iran sinds de revolutie van 1979 kwam Het andere Iran van Peyman Jafari uit. En gelukkig bevat het boek veel nuttige feiten en analyses die de lezers helpen om het huidige conflict te begrijpen.
Hoewel Jafari zich uitsluitend baseert op Engels- en Nederlandstalige bronnen, vat hij veel historische, maatschappelijke, politieke en culturele gegevens handig samen. Hij plaatst de Islamitische Republiek in de lange geschiedenis van de strijd van het Iraanse volk voor onafhankelijkheid en democratie sinds de Constitutionele Revolutie van 1905 en de nationalistische opwelling van 1945-53.
Het boek toont aan dat de politiek van het post-1979 bewind nauwelijks te begrijpen valt op basis van de islam. Integendeel, de theocratie die de ayatollah Khomeini stichtte braak radicaal met eeuwenlang sji’itische tradities van de scheiding van religie en staat. Zelfs Khomeini heeft pas vrij laat in de revolutie geheel duidelijk gemaakt wat precies zijn doctrine van velayat-e faqih (de voogdij van de jurist) inhield.
Evenmin is de Islamitische Republiek, ondanks onmiskenbaar dictatoriale trekken, te begrijpen als een totalitair systeem. Het debat in de pers en het parlement is veel levendiger in Iran dan in een bondgenoot van de VS als Egypte. Laat staan de oudste bondgenoot van de VS in de regio, het Saoedische koninkrijk, dat niet eens een parlement heeft.
Grenzeloos-lezers die Jafari vooral kennen als vertegenwoordiger van de Internationale Socialisten zullen zich misschien verbazen over hoe gematigd hij soms in dit boek klinkt. Niet dat hij zich geheel onthoudt van politieke uitspraken. Hij noemt de Holocaust-ontkenningen van Ahmadinejad bijvoorbeeld ‘walgelijk’ – en terecht. Wat stevigere linkse uitspraken hadden dus ook gekund. In zijn vrij evenwichtige discussie van het nucleaire programma van Iran, bijvoorbeeld, waren wat stevigere stellingen op hun plaats geweest over de kernmogendheden in de regio – VS-bondgenoten als Israël, Pakistan en India – die anders dan Iran aan het Non-proliferatieverdrag niet meedoen en zich nooit onderwerpen aan IAEA-inspecties.
Wie in Het andere Iran een basis zoekt voor een helder politiek standpunt in de botsing tussen Ahmedinejad en Mousavi wordt niet helemaal op zijn wenken bediend. Jafari maakt duidelijk dat eerdere ‘hervormers’ als president Khatami veel steun hebben gewonnen bij jongeren en vrouwen met hun legitieme eisen om vrijheid en mensenrechten. Dat geldt zeker ook voor Mousavi.
Anderzijds beweert Jafari dat neoconservatieven als Ahmadinejad, anders dan eerdere conservatieve politici, ‘een sterke staat willen die zich met de economie bemoeit om de zwakkeren in de samenleving te beschermen’. Dat had Jafari meer kunnen nuanceren, want ook onder Ahmadinejad zijn privatiseringen doorgevoerd en subsidies afgeschaft. Daarom is het jammer dat iemand als Hugo Chávez, die zich niet alleen tegen de VS verzet maar ook soms tegen het kapitaal in eigen land, zich onvoorwaardelijk achter Ahmadinejad heeft opgesteld. Als marxist had Jafari meer kunnen zeggen over hoe complex het is om een echt links te vinden in het hedendaagse Iran.

Peyman Jafari: Het andere Iran. Van de revolutie tot vandaag. Ambo, 2009, 216 blz. 17,95

Memoires van een communist

(Paul Benschop)

Nederland heeft in het verleden weinig aansprekende revolutionaire kopstukken gekend maar van deze kopstukken hebben er redelijk wat de moeite genomen hun herinneringen aan het papier toe te vertrouwen. Veel van die autobiografieën hebben niet zozeer als doel het politieke leven van de schrijver te beschrijven. Vaker zijn ze geschreven door spijtoptanten of zijn ze bedoeld om de politieke lijn van de schrijver te rechtvaardigen en nog eenmaal met voormalige kameraden af te rekenen. Oude socialistische voormannen als Ferdinand Domela Nieuwenhuis (Van christen tot anarchist) en Louis de Visser (Herinneringen uit mijn leven) hadden hier zeker een handje van. Helemaal bont maakt Paul de Groot het in zijn memoires De dertiger jaren. Niet alleen staan er onwaarheden in, ook interpreteert hij de geschiedenis van de CPN en van zichzelf wel heel erg creatief. Een heerlijke uitzondering hierop zijn de memoires van Henk Gortzak (1908-1989), Hoop zonder illusies.
Eind jaren twintig sluit Gortzak zich aan bij de Communistische Partij van Holland (vanaf 1935 CPN). Zijn deelname aan het verzet in de Tweede Wereldoorlog moet hij bekopen met een arrestatie en transport naar een concentratiekamp. Gortzak overleeft en komt na de oorlog namens de CPN in de Tweede Kamer, tot in 1956 de bom barst. In de CPN ontstaan er diverse conflicten rondom de politieke koers van partijleider Paul de Groot. Gortzak komt tegenover De Groot te staan en delft het onderspit. In 1958 leidt dit tot zijn royement uit de CPN. Samen met een aantal andere dissidente CPN-ers richt hij de oppositionele Brug-groep op. Na enkele jaren PSP-lid te zijn geweest gaat hij verder als partijloos communist.
Het boek is opgetekend in 1985, vier jaar voor zijn overlijden. Anders dan veel andere autobiografieën is Gortzak’s autobiografie geschreven na het beëindigen van zijn politieke leven. Gortzak was klaar. Hij hoefde geen rekening te houden met mogelijke consequenties van zijn schrijven of over de vraag of alles wel strookte met ‘de juiste politieke koers’. En hij hoefde aan niemand meer verantwoording af te leggen. Dat zorgt ervoor dat er een bepaalde rust uit gaat van het boek. Geen opgekropte woede of tirades tegen concurrerende linkse partijen. Geen natrappen richting voormalig partijgenoten. Nee, niks van dit alles. Gortzak is niet boos op andere mensen en is op zijn oude dag nog steeds trots om, weliswaar partijloos, communist te zijn.
In het laatste hoofdstuk blikt Gortzak kritisch terug op zijn verleden. Zonder op de man te spelen spaart Gortzak kool noch geit en is hij niet te beroerd naar zichzelf te wijzen. ‘Ik ben het communisme er dankbaar voor dat het mijn inzicht in de maatschappelijke processen heeft verdiept (…), maar het spijt me dat ik mijn partijtrouw veel jaren al te nadrukkelijk beleden heb, dat ik medeverantwoordelijk ben geweest voor het geestelijk mishandelen van mensen op een manier die ik pas echt goed doorzien heb toen ik zelf op die wijze bejegend werd’. Gortzak schrijft over zijn contacten met trotskisten; ‘ik zou de trotskisten gaan beschouwen als medestanders (…) en niet langer als de politieke avonturiers waarvoor ik ze mijn stalinistische periode aanzag.’
Gortzak is tot aan zijn dood toe communist gebleven. Ondanks zijn vertrouwen in het communisme vraagt hij zich af hoe de Sovjet-Unie zo heeft kunnen ontsporen en hoe het mogelijk is dat het steeds weer mis gaat in landen in de Derde Wereld waar revolutionaire bewegingen aan de macht komen. ‘Ik ben niet in staat op vele vragen een bevredigend antwoord te geven. Maar ik blijf onrecht, ongelijkheid en uitbuiting afwijzen. En ik hoop, nog steeds op een betere toekomst.’

Henk Gortzak: Hoop zonder illusies. Bakker 1985, 386 blz. Het boek is redelijk makkelijk tweedehands te vinden.

Soort artikel

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop