EU-mythes over openbare financiën

Het beruchte Europese Stabiliteits-en Groeipact werd in maart 2020, bij de uitbraak van de coronacrisis, tijdelijk opgeschort. Het was maar al te duidelijk dat begrotingstekorten ver de 3% zouden overschrijden, en dat staatsschulden – die al in de meeste gevallen boven de 60-procentgrens van het Stabiliteitspact lagen –  daar nog een heel stuk bovenuit zouden gaan; het gemiddelde in de eurozone is nu 100%….

Als klunzige poging om de toekomstige euro te beschermen hadden de lidstaten in 1997 met de ‘Maastrichtnormen’ hun begrotingspolitiek via dit pact ‘uitbesteed’ aan de diensten van de Europese Commissie. Maar zelfs toenmalig Commissievoorzitter Prodi noemde de Maastrichtnormen in 2002 ‘stupid’. Klaus Regling, één van de architecten van het Stabiliteitspact, zei onlangs nog dat de regels ‘economisch onzinnig’ zijn geworden…

De huidige opschorting van het pact zou tot eind 2022 aangehouden worden, en de Commissie is bezig met een ‘herziening’ van de regels. Bij sommigen zijn de verwachtingen hooggespannen, en in sociaaldemocratische kringen gaan sommigen zover om te voorspellen dat de ‘neoliberale begrotingsdoctrine morsdood‘ is. Dat lijkt eerder wishful thinking dan een educated guess. De voorstellen waarmee de Commissie aankwam net voor de coronacrisis uitbrak wijzen alleszins niet in die richting, en niets wijst erop dat het virus de budgettaire obsessie uitgeroeid zou hebben.

Waarschijnlijk lijkt echter dat de Commissie de hervorming zal aangrijpen om de uitgaven van de lidstaten nog meer in de richting te duwen die ze voor ogen heeft. De budgettaire teugels zouden dan bijvoorbeeld minder strak gehouden kunnen worden voor investeringen in ‘transnationale netwerken’, 5G, artificiële intelligentie, elektrificatie van het privé-wagenpark, publiek-private samenwerking en wie weet: defensie-uitgaven… Veel minder waarschijnlijk is dat openbaar vervoer, sociale huisvesting of betere geestelijke gezondheidszorg op de budgettaire clementie van de Commissie zullen kunnen rekenen.

Het is te verwachten dat bij de discussies over de herziening van het Stabiliteitspact en de economic governance in het algemeen, voor zover die discussie al doordringt tot het grotere publiek, veel sprake zal zijn van ‘het belang van gezonde overheidsfinanciën’ en een ‘evenwichtig budgettair beleid’. Ook de media nemen hierover bijna steeds de neoliberale argumentatie over die door de Europese Unie sinds drie decennia ingelepeld wordt. Men vergelijkt dan bijvoorbeeld de staatsfinanciën met een gezinsbudget ‘waarvan iedereen weet dat men niet méér kan uitgeven dan men verdient’.

Het is daarom een gelukkig initiatief van Finance Watch om een brochure uit te geven die een aantal mythes over overheidsfinanciën doorprikt: Fiscal Mythology Unmasked – Debunking eight tales about European public debt and fiscal rules [1]. U vindt hier een Engelse samenvatting, en de hele brochure kan hier gedownload worden. We geven hieronder een korte voorstelling van de acht Europese ‘mythes’ i.v.m. staatsfinanciën.

MYTHE 1: ‘Te hoge schulden’

Het publieke debat gaat te veel over de verhouding van de staatsschuld tot het BBP als indicator voor de houdbaarheid van de schuld. Men heeft het daarbij niet over de staatsinkomsten, de intrestvoet en zijn verhouding tot de economische groei, de samenstelling van de schuld (in welke munt, aan wie en wanneer verschuldigd), budgettaire risico’s, enzovoort. Beter dan naar de verhouding van schuld tot BBP kan men kijken naar de verhouding van te betalen intresten en de staatsinkomsten.

MYTHE 2: Inflatie

Men maakt zich steeds meer zorgen dat de inflatie weer zal stijgen, waardoor ook de intrestvoeten de hoogte in zouden gaan, wat tot ondraagbare schulden zou leiden. Maar intrestvoet en inflatie worden bepaald door structurele factoren die niet vlug zullen veranderen in de nabije toekomst. Een tijdelijke beperkte toename van de inflatie is iets anders dan een permanente stijging ervan.

MYTHE 3: ‘De last voor de komende generaties ‘

Men hoort vaak het argument dat de schulden die vandaag gemaakt worden een belasting vormen voor zij die na ons komen, dat we het aan de ‘intergenerationele rechtvaardigheid’ verschuldigd zijn om geen schulden op te bouwen. Daar kunnen drie argumenten tegen ingebracht worden:

  • Die intergenerationele rechtvaardigheid vereist juist dat er nu geïnvesteerd wordt in een duurzame wereld. Door nu niet te investeren waar het nodig is maakt men de lasten voor de toekomstige generaties alleen maar zwaarder.
  • Schulden die nu aangegaan worden voor duurzame investeringen kunnen gespreid worden over verschillende generaties die er alle van zullen genieten.
  • Momenteel is de intrestvoet zeer laag, waardoor de intrestlast in de toekomst ook beperkt blijft.

MYTHE 4: ‘Overheidsinvesteringen verdrukken productievere privé-investeringen’

Tegen dit  zgn. ‘crowding out’ effect kan men het volgende inbrengen:

  • Momenteel is er veel te veel geld in omloop, en er is heel veel spaargeld. Er is echt geen gebrek aan geld voor wie wil investeren.
  • Investeringen in collectieve voorzieningen, duurzame infrastructuur, strijd tegen de klimaatverandering vereisen overheidsgeld, want de private sector alleen zal het niet doen.
  • Kwalitatieve openbare investeringen kunnen sociale doelstellingen nastreven en een zeker sneeuwbaleffect meebrengen (de ‘fiscal multiplier’).

MYTHE 5: ‘Spilzuchtige overheden’

EU-lidstaten met relatief hoge overheidsschuld worden door andere lidstaten er vaak van beschuldigd om ‘boven hun stand’ te leven. De werkelijkheid is echter meer genuanceerd. Niets wijst op een overdreven ijver voor sociale investeringen of arbeidsduurverkorting, maar een aanzienlijk deel van de openbare schuld blijkt afkomstig van onverwachte gebeurtenissen zoals de financiële crisis van 2007-2009, of de huidige corona-pandemie. Soms zijn hoge staatsschulden ook de nasleep van hoge intrestvoeten in het verleden. Italië bijvoorbeeld moest tussen 1980 en 1993 14% intrest betalen op obligaties met een looptijd van 10 jaar. In 1982 was er zelfs een piek van 20%! Als de betaling van intresten niet meegerekend wordt (‘primair saldo’) heeft Italië de laatste decennia zelfs een budgettair overschot

MYTHE 6: De vergelijking met een gezin

Door de overheidsfinanciën te vergelijken met een gezinsbudget wordt vaak een budgettair overschot bepleit als noodzakelijk voor het terugbetalen van de schuld en zo ‘budgettaire ruimte’ te creëren. Men vergeet daarbij dat een begrotingsoverschot betekent dat de regering meer geld betrekt uit de samenleving dan ze teruggeeft. Zeker als de intrestvoet lager is dan de economische groei, en bij economische depressies, zijn begrotingsoverschotten contraproductief; voorrang moet gegeven worden aan investeringen in een duurzame samenleving.

De overheidsbegroting van een lidstaat wordt ook medebepaald door handelsonevenwichten binnen de EU. In plaats van regeltjes op te stellen over toelaatbare tekorten en schulden zou de EU er voor moeten zorgen dat lidstaten zich op de markt kunnen financieren aan gunstige voorwaarden, en als de schuldenlast toch te zwaar wordt zou die op een geordende manier herschikt moeten kunnen worden. [2]

MYTHE 7: De begrotingsregels

De begrotingsregels worden voorgesteld als gezonde beperkingen die de spilzucht van politici moeten verhinderen. Maar die regels berusten op geen enkele economische wetmatigheid. De grens van 60% op de overheidsschuld bijvoorbeeld was een gemiddelde van de 12 lidstaten van het ogenblik, en de 3%-grens is een erfenis uit het Frans verleden.

MYTHE 8: ‘Er is voldoende budgettaire speelruimte’

Vanuit de EU wordt geopperd dat de begrotingsregels voldoende speelruimte toelaten. Maar die speelruimte is zeer beperkt, en de regels drukken op groei en werkgelegenheid, en leggen een hypotheek op een sociale en milieupolitiek.

+++

Men kan slechts hopen dat deze omzichtige weerlegging van basisprincipes van de Europese budgettaire ideologie bij meer mensen tot nadenken stemt. Misschien kunnen ze dan een stapje verder gaan, en zoals de (evenmin zeer radicale) keynesiaanse briljante economische historicus Adam Tooze het monetair-financieel systeem in een heel ander daglicht bekijken. Voor Tooze is het een uitgemaakte zaak dat Keynes al aantoonde dat

als je de collectieve wil kunt opbrengen om middelen toe te wijzen aan collectieve doelen, de vraag hoe je de rekening betaalt, hetzij door schuld of door geld te drukken, of door belasting te heffen, een kwestie van balansoperatie is.

Van onze kant zouden we er aan toevoegen dat de neoliberale ervaring leert dat belasting heffen méér is dan een balansoperatie, en dat een serieuze, zeer progressieve belasting op de grote vermogens en de obscene inkomens van sommigen noodzakelijk is om de perverse richting die de economie uitgaat een halt toe te roepen.

Noten:

[1] Er zij nog eens op gewezen dat het Engelse fiscal niet alleen betrekking heeft op belastingen (‘fiscaliteit’) maar op het staatsbudget in het algemeen. Fiscal vertaalt men het best als ‘budgettair’.

[2] Finance Watch lijkt hier te vergeten dat een staat, in tegenstelling tot een gezin, belasting kan heffen, en dat ze dit op een progressieve manier kan doen, met de zwaarste lasten op de spreekwoordelijk sterkste schouders. Finance Watch is eigenlijk zeer gematigd in zijn kritiek op het Europees beleid, en suggereert niet eens dat lidstaten zouden moeten kunnen lenen van de Europese Centrale Bank aan de meest gunstige voorwaarden, en aldus niet langer onderworpen zijn aan de dictatuur van de markt. In het algemeen streeft Finance Watch een gematigde keynesiaanse politiek na. Dat zelfs dit al zo haaks staat op het Europees economisch beleid zegt genoeg over het marktfundamentalisme ervan.

Dossier
Soort artikel

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop