Maurice Ferares 100 jaar

Vandaag wordt Maurice Ferares 100 jaar. Wij feliciteren kameraad Maurice daar van harte mee. Ondanks deze eerbiedwaardige leeftijd en de ongemakken die daarmee gepaard gaan, heeft Maurice niets aan strijdbaarheid ingeboet. Als eerbetoon aan deze kameraad die zich zijn hele leven heeft ingezet voor de onderdrukten en de strijd voor het socialisme, herpubliceren we hier het interview dat we ruim tien jaar geleden met hem hadden.

De Commune of Auschwitz

Nadat hij in 1942 van het conservatorium was verwijderd omdat hij vier joodse grootouders had dook hij onder. Hij bracht het grootste deel van de oorlog door midden in de Amsterdamse Jodenbuurt. Als enige van zijn familie wist hij aan Auschwitz te ontkomen. Die ijzingwekkende periode heeft hij beschreven in ‘Violist in het verzet’. Wij spraken met Maurice over zijn leven en activisme.

Vlak na de oorlog heb je gebroken met de CPN, waarom? ‘

De directe aanleiding was een harde aanvaring met Paul de Groot, de toenmalige leider van de CPN, op de eerste vergadering na de oorlog van het Amsterdamse partijkader. De Groot pleitte voor het opheffen van de partij: die moest opgaan in een groep ‘Vrienden van de Waarheid’. Bovendien was de partij tegen de onafhankelijkheid van Indonesië. De Groot schold me uit voor fascist, nota bene na vijf jaar illegaal werk voor de partij! Vooral dat de partij tegen de onafhankelijkheid van Indonesië was, vond ik onverteerbaar. De partij was immers in het verleden voor ‘Indonesië los van Holland’ en zei nu dat Indonesië niet verloren mocht gaan omdat dan het levenspeil van de Nederlandse arbeiders zou dalen.’

Trotskisten

Al snel werd je lid van de trotskistische Revolutionair Communistische Partij (RCP). Had je in de oorlog contacten met trotskisten? 

In de oorlog had ik enkele contacten met trotskisten of mensen die daar dicht tegenaan zaten, onder andere via het gezin waar ik ondergedoken zat. Via Duitse trotskisten kreeg ik ook valse papieren maar ik was toen nog een echte stalinist. Trotskist zijn – zeker sedert de beruchte Moskouse processen in de dertiger jaren - stond gelijk met handlanger van Hitler en de Japanse Mikado zijn. Als argument voor mijn stalinisme beriep ik me steeds op de uitspraak van Danton (een van de leiders van de Franse revolutie), die vlak voor zijn onthoofding gezegd zou hebben ‘de revolutie eet haar eigen kinderen’.

Maar dat standpunt was niet te handhaven. Toen ik eenmaal in contact kwam met trotskisten als Sal Santen en Piet van het Hart moest ik al snel toegeven dat ze gelijk hadden wat het stalinisme betrof. En zo werd ik enige weken na de oorlog lid van de RCP.’

‘De RCP was een kleine partij maar we hadden grote verwachtingen. We gingen er van uit dat de arbeiders de CPN de rug toe zouden keren en op zoek zouden gaan naar een nieuw politiek thuis. Er waren wel ex-CPNers lid, zoals Ernst Mulder, die gemeenteraadslid voor de CPN was geweest in Groningen en later kwam er een tweede ex-gemeenteraadslid van de CPN bij, Bareld Postema.

De meeste leden die we kregen kwamen echter niet uit de CPN. Sal Santen was politiek secretaris van de partij en Ernst Mulder organisatie-secretaris. Zij en nog een of twee mensen werden door de organisatie betaald. Zolang de groep nog de naam uit de oorlog had (Comité van Revolutionaire Marxisten, CRM) werd ook de naam van het blad uit de illegaliteit, De Rode Oktober, gehandhaafd.’

‘Op het eerste naoorlogse congres van de groep werd de naam veranderd in Revolutionair Communistische Partij en die van het weekblad in De Tribune. Op den duur konden de salariskosten van de vrijgestelden niet meer betaald worden en moesten de vrijgestelden werk zoeken. Een aantal vond via oorlogscontacten een baan bij Het Parool. Ik werd een jaar later organisatiesecretaris. Sal Santen kreeg een baan als stenograaf bij het Vrije Volk door bemiddeling van zijn schoonmoeder Mien Sneevliet, de vrouw van de door de Duitsers gefusilleerde revolutionaire marxist Henk Sneevliet – al moest Sal eerst nog stenografie leren. Hij bleef politiek secretaris. We werkten toen nauw samen en zagen elkaar iedere dag.’

Internationaal

De RCP was de Nederlandse afdeling van de Vierde Internationale, de organisatie die in 1938 door onder andere Leon Trotsky werd opgericht als tegenhanger van de door Stalin overheerste Communistische Internationale. ‘In 1946 was er een congres van de Internationale waar drie afgevaardigden vanuit Nederland naar toe gingen. Ik was daar niet bij want ik was pas lid. Wel was ik bij alle congressen in de vijftien jaar daarna aanwezig. Na afloop van dat eerste congres in Parijs kwamen verschillende delegaties naar Amsterdam. Ik herinner me de Sri Lankanen. Zij hadden een relatief grote club, met vijftien mensen in het parlement. Ook de burgemeester van de hoofdstad Colombo, Pereira, was lid van de partij. We hadden goede contacten met de Lanka Sama Samaja partij, vooral omdat we geïnteresseerd waren in het opbouwen van contacten in Azië, met name Indonesië.’

‘Ook op andere manieren werd er contact met Indonesië gelegd. Een zoon van een van onze leden die geweigerd had als soldaat naar Indonesië te gaan en ondergedoken zat op een kamertje in Parijs overtuigden we dat hij naar Indonesië moest gaan om politiek actief te zijn onder de Nederlandse soldaten. Hij ging naar Indonesië en heeft daar contacten gelegd met kameraden van de legendarische revolutionair Tan Malaka.’

‘Dat waren mensen die uit de Indonesische Communistische Partij (PKI) waren gegaan of gezet, zoals Ali Kasim, die secretaris werd van de ‘PKI Merah’ (Rode PKI) en Mohammed Tambunan, die directeur was van het ziekenhuis in Djakarta. Met hen en anderen heb ik jarenlang gecorrespondeerd. Ook hebben we veel marxistische literatuur aan hen gezonden.’

‘Hoewel ik tot 1956 als violist werkte, besteedde ik de meeste tijd aan politieke activiteit en werk in de vakbeweging. Het liefst was ik beroepsrevolutionair geworden, maar ik had een gezin met twee eigen kinderen en twee pleegkinderen en die moesten eten. Desondanks had ik plannen om naar Indonesië te gaan. Daar hadden de kameraden al een huis in Bandoeng voor me gehuurd. Het is er helaas nooit van gekomen door de activiteiten van de Engelse en Nederlandse geheime diensten.’

In de PvdA

‘De intrede in de Partij van de Arbeid in 1952 was geen specifiek Nederlands verschijnsel. De opvatting in de Vierde Internationale was dat een derde wereldoorlog niet lang zou uitblijven. Daarmee zou ook een revolutionaire opleving in zicht komen. De meeste secties van de Vierde Internationale waren echter geen massapartijen, met uitzondering van die in Sri Lanka en Bolivia. Om niet geïsoleerd te raken maar deel te nemen aan het radicalisatieproces dat naar stellige verwachting in die oorlog zou plaatsvinden, besloten de meeste partijen van de Internationale tot de politieke massabeweging in hun landen toe te treden.’

‘Dat was geen novum, Trotsky had de Franse trotskisten voor de oorlog al aangeraden om in de Onafhankelijke Socialistische Partij te gaan werken. Daar waar de communistische beweging het belangrijkste was gingen de secties in de communistische partijen werken, daar waar de sociaal-democratie het belangrijkste was, zoals in Nederland, Duitsland en Engeland, gingen ze in die partijen werken. Een deel van onze leden voelde er niets voor om lid van de PvdA te worden.’

‘Met name gold dat voor de kameraden in Rotterdam die actief waren in de OVB, het Onafhankelijke Verbond van Bedrijfsorganisaties. Ikzelf heb me naar de intredepolitiek gevoegd, er niet tegen en ook niet voor gestemd, maar vond het heel erg dat de sectie werd geliquideerd en er in Nederland geen authentieke revolutionaire marxistische stem meer werd gehoord, ook al was die stem zwak. We hadden geen eigen blad en geen eigen gezicht meer.’

‘Binnen de PvdA was al een andere groep actief die onder andere tegen de Indonesië-politiek van de partij was geweest. Sam de Wolf, Bernhard van Tijn, Buskes en anderen hadden het Sociaal-Democratisch Centrum (SDC) opgericht. Wij fuseerden daarmee en ik werd secretaris van het SDC. Tegelijkertijd werd ik actief in de vakbeweging en secretaris van de afdeling Amsterdam van de Nederlandse Toonkunstenaars Bond (NTB) die was aangesloten bij de vakcentrale het NVV, de voorloper van de FNV. ‘

‘Kort daarop werd ik vicepresident van de Wereldfederatie van vakbonden van musici (Fédération Internationale des Musiciens) Dat was een grote organisatie met meer dan een half miljoen leden in tientallen landen.’

Met het Sociaal Democratisch Centrum is het slecht afgelopen...

‘Ja, het werd door het partijbestuur verboden. De meeste leden van onze groep waren actief in de PvdA en hadden in hun omgeving aanhang maar sommigen hadden zich aangepast aan het apparaat van de partij. Verschillende kameraden werden, ik wil niet zeggen sociaal-democraten, maar ze waren niet kritisch genoeg ten aanzien van de partijbureaucratie. En dat is een gevaar. Iets dergelijks proef ik bij mensen die nu in de FNV kaderleden zijn. Zij passen zich aan aan het apparaat van de bonden en zijn te weinig kritisch. Voor socialisten is dat een doodzonde. Natuurlijk mag je je niet als een querulant opstellen in de vakbeweging, maar het is nodig om de bureaucratie voortdurend kritisch te volgen. De meerderheid van de sectie bleef na het ontbinden van het SDC in de PvdA en paste zich daar steeds meer aan, een kleine groep ging buiten de PvdA verder.’

‘In 1956 werd ik gesalarieerd bestuurder van de Nederlandse Toonkunstenaars Bond (NTB), die aangesloten was bij het NVV. Ik was toen concertmeester in het City theater en verdiende 90 gulden in de week. Als bondssecretaris verdiende ik hetzelfde salaris. Bestuurders bij het NVV verdienden het dubbele en vonden mij een gevaar omdat ik aan het standpunt vasthield dat een vakbondsbestuurder niet meer moet verdienen dan een geschoolde arbeider die hij vertegenwoordigt.

Het werk in de vakbeweging is moeilijk omdat je voortdurend moet oppassen je handen niet vuil te maken. Dat gevaar van aanpassen loert overal. Bekende voorbeelden zijn alle overheidscommissies, de commissies op lokaal en landelijk niveau, de ministeries waar je moet onderhandelen met ambtenaren en ondernemers, de commissies van de Gewestelijke Arbeidsbureaus , de besturen van de Bedrijfsverenigingen en zeker ook bij de onderhandelingen over collectieve contracten of nieuwe wetten: overal moet je uitkijken dat je niet te pakken wordt genomen en onaanvaardbare concessies doet.

Mijn eerste klus als bondssecretaris was uiterst pijnlijk. Uit Hollywood kregen we het verzoek de opnamen van de Anne Frank film in Amsterdam te boycotten omdat er een staking voor betere arbeidsvoorwaarden was van de musici bij de filmmaatschappij in Hollywood. We hebben een werkverbod uitgevaardigd en dat was een volledig succes. Niet één Nederlands musicus heeft toen aan de Anne Frank film meegedaan. Je begrijpt hoeveel innerlijke tranen mij dat heeft gekost.’

Stakingsleider

‘In januari 1963 organiseerden we een grote staking bij wat toen de Nederlandse Televisie Stichting heette. Iets dergelijks was nog nooit gebeurd, ook niet in andere landen. Musici werden per productie ingehuurd en wij wilden dat ze in vaste dienst kwamen. Zes weken lang heeft geen enkele live uitzending met muziek plaatsgevonden. Tijdens de staking kregen we van allerlei kanten steun. Ook internationaal was er veel solidariteit.

Toch hebben we de staking niet gewonnen. Van de drie dagelijkse bestuurders van de bond (ik was vrijgestelde en de andere twee waren in dienst van de omroep) kregen de twee andere angst voor hun baan. Toen het op stemmen aankwam over wel of niet opheffen van de staking was het twee tegen één. Het NVV was vanaf de eerste dag tegen de staking want die paste helemaal niet in de politiek van “samenwerking en overleg”. Uiteindelijk hadden we met zijn drieën een gesprek met de NVV voorzitter Dirk Roemers. Die pleitte sterk voor opheffen van de staking.

Wij hadden met de musici afgesproken dat we naar het NVV zouden gaan om te horen wat de argumenten voor opheffing van de staking waren. Daarna zouden we verslag doen aan de leden en die laten beslissen wat er verder gedaan zou worden. Ik was een paar minuten thuis na het gesprek met het NVV toen ik op de radio hoorde zeggen dat de staking was opgeheven. Dat leidde tot een breuk. Vooral de NVV-bestuurders die in de oorlog op hun stoel waren blijven zitten hadden de pee aan me. Ik werd geschorst als bondssecretaris omdat ik “als syndicalist de leden over de staking wilde laten beslissen”.

De musici pikten dat niet, het hoofdkantoor in Hilversum werd door ons bezet. Door de Internationale van Musici werden alle bonden van musici in de wereld gewaarschuwd en gevraagd met ons solidair te zijn. Het gevolg was dat het telegrammen regende met solidariteitsbetuigingen van collega’s uit tientallen landen. Toen ik na mijn schorsing als secretaris het kantoor in Hilversum niet meer in kon omdat de sloten verwisseld waren, hebben we in het kantoor in Amsterdam ons bureau gevestigd. Uiteindelijk moest het congres van de NTB een beslissing nemen over het gevoerde beleid. NVV secretaris Paul de Vries, die op ons congres was en het opheffen van de staking verdedigde, werd uitgefloten. De musici namen het niet dat ze bedrogen werden. Op een hoofdbesturenvergadering van het NVV heb ik het standpunt van de musici mogen verdedigen. Het was vergeefs. Er werd besloten de NTB als lid van het NVV te royeren. De enige voorwaarde die het NVV aan de NTB stelde was mijn ontslag: Ferares moest er uit.

De leden van de bond hebben dat niet geaccepteerd en zo kwamen we buiten het NVV te staan en we gingen als onafhankelijke bond verder. Een tegen het royement aangespannen proces verloor de bond. De klassenjustitie werkte perfect. Wel bleven we bij de Internationale van Musici aangesloten.

Na ons royement uit het NVV werd de bond aanvankelijk uitgesloten van de onderhandelingen bij de symfonieorkesten en de omroep maar we hadden zoveel leden dat de werkgevers overstag moesten. Ook bij de ministeries kwamen we er niet meer in. Die kozen dus eveneens partij tegen ons, maar als je de leden van een organisatie achter je hebt, omdat je voor ze vecht, kom je altijd weer terug.

Ik ben bij de bond blijven werken, tot mijn zeventigste als secretaris, daarna als adviseur en redacteur van het blad De Muziekwereld tot ik 75 was. ‘

Revolutionair marxistische tendens

Naast je vakbondswerk was je ook politiek actief, maar niet meer binnen de Vierde, hoe kwam dat?

‘Binnen de Vierde ontstond een conflict over de mogelijkheden van een revolutionaire opleving. Wij, die later de Revolutionair Marxistische Tendens vormden, meenden dat het zwaartepunt van de antikapitalistische strijd een aantal jaren in de koloniale landen zou liggen. Vandaar dat we ons bezig hielden met solidariteit met antikoloniale revoluties, vooral met die in Algerije.

De meerderheid van de leden van de Vierde, waaronder Ernest Mandel, legde de nadruk op de strijd van de Europese arbeidersklasse. Mandel zat zelf heel diep in de Belgische sociaal- democratie en had het in die tijd samen met de linkse vakbondsman André Renard over de mogelijkheid van een socialistisch Wallonië. Dat waren volkomen overdreven verwachtingen.’

Hoe kijk je achteraf terug op die breuk?

‘Achteraf durf ik niet te zeggen wie gelijk had. De Europese arbeidersklasse is heel erg belangrijk, dat is de traditioneel marxistische opvatting, aan de andere kant gebeurde er zo veel in de zogenaamde Derde Wereld, dat we de kans om daar aansluiting mee te krijgen niet mochten missen. De kans dat de antikoloniale revolutie zich zou doorzetten tot een antikapitalistische wilden we stimuleren. Daar was ons werk op gericht. Daar was een bewuste politieke kern voor nodig, die wilden we helpen vormen.

We hadden in die tijd, vooral door de steun aan de Algerijnen, contact met allerlei mensen uit de zogenaamde Derde Wereld. Op dit moment is er een soortgelijke ontwikkeling aan de gang als we kijken naar wat er in een aantal Latijns-Amerikaanse landen (Venezuela, Bolivia, Chili, Guatemala en ook Brazilië) gebeurt, terwijl het kapitalisme in het Westen nog niet bang hoeft te zijn omver gegooid te worden.

Bij de eerste verjaardag van de Algerijnse revolutie was ik op uitnodiging van Ben Bella in Algiers. Ik heb daar bij die gelegenheid verschillende Afrikaanse, Aziatische en Latijns-Amerikaanse leiders leren kennen en over de kansen van de koloniale revolutie gediscussieerd. Ze bestookten ons met vragen over de ervaringen in Indonesië en informeerden naar onze mening over de situatie in Vietnam. Met verschillende van hen heb ik daarna nog lang gecorrespondeerd. Dat vonden wij veel belangrijker dan discussies over werk in de sociaal-democratie of in de stalinistische beweging.

Ook in Nederland waren we heel actief. We hadden de Stichting Nederland-Algerije en El Djil el Djadid (een kinderhulpfonds) opgericht, waren lid van het Cuba Comité, en later het Portugal Comité, deden mee bij de boycot van Zuid Afrikaanse sinaasappelen en Angolakoffie, en zamelden kleren en medicijnen in die we naar de strijders in de Portugese koloniën Mozambique en Guinee stuurden. Aan het verzoek van Amilcar Cabral uit Portugees Guinee om afweergeschut te sturen om de vliegtuigen neer te halen die napalm op de dorpen gooiden, konden we helaas niet voldoen.’

De Revolutionair Marxistische tendens bestaat inmiddels niet meer, je bent ook geen lid van de Vierde Internationale, ben je nog wel steeds politiek actief?

‘Natuurlijk, ik ben nog steeds revolutionair marxist en nu lid van de Socialistische Partij. Ik ga echt niet achter de geraniums zitten. Ik zet me in voor de nabestaanden van de Nederlandse moordpartij in Rawagede op Java in december 1947, ben bezig met een boek over de rol van de linkse politieke partijen in de Indonesische revolutie en schrijf allerlei commentaren over politieke ontwikkelingen.

Ik heb nooit een seconde spijt gehad van al mijn activiteiten in het verleden, wel soms van de manier waarop kameraden elkaar bestreden, van het sektarisme, van de scheldpartijen waarmee conflicten gepaard gingen. Ik heb daar helaas zelf ook aan mee gedaan en dat was niet goed. En dat heeft ook de zaak van het socialisme geen goed gedaan want dat waren mensen die politiek veel dichter bij je stonden dan anderen.

Mijn leven is natuurlijk erg getekend door die afschuwelijke oorlogsjaren en wat ik toen heb meegemaakt. Mijn politieke activiteiten hebben daar alles mee te maken. Ik ben me er nog altijd heel goed van bewust dat het kapitalisme de oorzaak is geweest van twee afschuwelijke wereldoorlogen en de vernietiging van miljoenen mensenlevens. En als je de ellende ziet die het systeem ook nu veroorzaakt. In het rijke Amerika leeft op dit moment 14,5 procent van de bevolking - 44 miljoen mensen - onder de armoedegrens, miljoenen in de wereld lijden honger en hebben geen toegang tot drinkwater en miljoenen hebben de ergste ziekten, terwijl de kapitalisten de wereld plunderen, dan is uiteindelijk toch de keus: de Commune van Parijs, waar de arbeiders voor het eerst in de geschiedenis zelf de macht in handen namen – of misschien straks nogmaals Auschwitz en een nieuwe wereldoorlog.

Artikelen van Maurice op Grenzeloos vind je hier.

Soort artikel
Reactie van:

Iwan Faiman

zo, 01/09/2022 - 23:00

Ik ken Maurice Ferares al jaren en verkoop voor hem zijn boek "De revolutie die verboden werd".
Voor mensen die meer willen weten over wat er gebeurde in Indonesië in de periode 1945-1949 een echte aanrader. Maurice heeft veel boven water weten te krijgen wat verborgen werd gehouden.

U kunt dit boek nog altijd bestellen. Dit kan ook via mij.
De prijs EUR 25 exclusief verzendkosten.
Stuur een email naar Iwan Faiman
emailadres: salamfaiman@tele2.nl met daarin geschreven uw naam en adresgegevens.
Ik zorg er voor dat u uw boek zo snel mogelijk krijgt toegestuurd.

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop