In brede kring wordt vastgesteld dat de samenleving lijdt aan normvervaging, aan een zedelijke verval dat volgens sommigen zelfs uitloopt op een door de overheid gedoogde oorlog van allen tegen allen. Een wat overdreven beeld dat nochtans houvast biedt, mits we voor ogen houden dat de fronten in die oorlog door elkaar lopen. We treffen er zowel de op geld beluste vuurwerkfabrikant, caféhouder en taxichauffeur als de ethisch geïnspireerde voorstander van euthanasie en abortus; even vaak de brutaalste Hell’s Angels, pittbullfokker en pornobaas als de subtiele pleitbezorger van pedoseksualiteit of voorstander van humane verslavingszorg. Er zijn, met andere woorden, allerlei strijdtonelen, die bovendien in elkaar overlopen, maar niettemin door de moderne moraalridder tot een en hetzelfde beginsel teruggevoerd worden: de geest van de jaren zestig.
Een schreeuw uit de polder
“We behoeven een nieuwe culturele revolutie”, betoogde M. Oosting, die de vuurwerkramp in Enschede onderzocht. Het moet weer duidelijk worden wat wel en wat niet mag en vooral hoe de norm wordt gehandhaafd. Oosting is niet de eerste die oproept tot een tegenhervorming. Herinneren we ons het ethisch reveil uit 1977 van Andries van Agt of de ambitieuze Elco Brinkman, voor wie de samenleving niet zorgzaam en verantwoordelijk genoeg kon zijn.
Onderwijl trad Paars aan en groeiden in haar polder het zinloos geweld en de stille tocht als demonstratie. Zijn roep om een tegenbeweging, om terugkeer naar de zekerheid en veiligheid die verloren ging, grijpen neoconservatieven als de CDA-er Hans Hillen en de historicus Havenaar aan om, heftiger dan ooit, de gelijkheidsidealen en het vooruitgangsoptimisme, kernideeën van de jaren zestig, te geselen. Wie een nieuwe fatsoensrakkerij en regenteska vreest, zij gewaarschuwd! Om de opstand der horden te temmen pleiten de cultuurcritici onomwonden voor herstel van gezag, nationale waarden en traditie.
Tegen de stroom
Hebben de jaren zestig dan niets van doen met het veelbesproken hedonisme en egoïsme van de moderne consumptie maatschappij? Ja en nee, het gaat erom het dialectische verband te zien.
Dertig jaar geleden bloeide een beweging van opstandige jongeren, vrouwen en intellectuelen, die de geschiedenis tegen de haren instreek, die niet braaf op de stroom meedeinde maar stroomopwaarts voer. De grenzeloze protestgeneratie kantte zich zowel tegen een reformistische verzoening met de burgerlijke maatschappij als tegen de geïnstitutionaliseerde leugen van het stalinisme. Ze streed tegen de oorlog in Vietnam en tegen de sovjetbezetting van Praag en protesteerde tegelijkertijd tegen de vercommercialisering van de cultuur en de macht van het geld. “De gouden tijd was een tijd zonder goud” hield ze de geschrokken burger voor en verwierp zijn aanbidding van de markt. Met het feminisme, de seksuele bevrijding en een nieuwe ecologisch bewustzijn, kortom met het op de voorgrond stellen van nieuwe solidaire menselijke verhoudingen (deels een herontdekking van de wereld van het utopisch socialisme van de negentiende eeuw en van het communisme uit de jaren 1910 tot 1920) beleefde Nederland zijn protest tegen een regentenmentaliteit die even neerdrukkend als misplaatst was.
Voor een geslaagde revolutionaire strijd ontbrak echter een voldoende sociale en politieke basis. Door het conformisme van de arbeidersmassa’s en het ontbreken van een krachtige revolutionaire stroming en als gevolg van het remmend optreden van de anticommunistische sociaal democratie en van het even blinde en sektarische stalinisme onderging de ethisch-culturele revolte, vooral in Nederland, een a-politieke, soms mystieke metamorfose. Flower-power, hippiedom en drugsgebruik verwaterden tot een alternatieve leefstijl en namen de plaats in van de strijd voor een radicaal andere maatschappij. De verworvenheden en de aanzet tot een alternatief bleken bovendien bij de parlementaristische en gradualistische sociaal democratie in slechte handen. Als een omgekeerde Mefisto die het goede wil maar het kwade doet, omhelsde ook de PvdA in de jaren tachtig de markt als regelend principe bij de hervorming van de maatschappij. Wie hoopte dat de utopische zaailing, in deze kapitalistische bodem geplant, de prachtigste vruchten zou dragen, kwam bedrogen uit. Wat volgde was een neoliberale kaalslag waarin de destructie en desintegratie van de waarden van de jaren zestig zich definitief voltrokken. In plaats van de zoektocht naar individualiteit openbaarde zich het wanstaltig egoïsme van het materialistische yuppendom. En voor de solidaire tolerantie van toen haalt de onverschillig wegkijkende burger van nu nog slechts de neus op. Veertig jaar na 1960 lijden mensen eerder aan een tekort dan aan een overvloed aan individualiteit en verdraagzaamheid.
Verraad
Hoewel de neoliberale reactie met haar perverse mentaliteit voortkomt uit de geest van de jaren zestig, is deze tezelfdertijd de volledige ontkenning daarvan. Het zou onhistorisch zijn dit niet te willen zien. Het neoliberalisme was het resultaat van een ingrijpend politiek en sociaal veranderingsproces dat moeilijk verklaard kan worden uit, wat sommigen “het verraad van de generatie van 1968” noemen. (Peter Sas, De Groene Amsterdammer, 17 maart 2001) Naar agenten luistert de geschiedenis zelden.
De protestgeneratie omvatte zelfs in Nederland duizenden actieve personen die soms honderdduizenden in beweging brachten. Slechts een klein deel daarvan trad in de jaren tachtig toe tot de politieke, economische en culturele elite, en heeft net als “rechts” het primaat van de markt met diens tartende wansmaak omhelsd. Het is waar dat juist zij fanatiek uiting geven aan weerzin jegens het onbezonnen verleden, maar vergeet niet dat het vaak personen betreft die ook toen al terugschrokken voor radicale conclusies. In dat opzicht is er eerder sprake van continuïteit dan van een breuk. Met hun kritiek zijn ze nu overigens aan het verkeerde adres. Hún politieke compromis liep op de klippen, niet het radicale alternatief van de jaren zestig. Dat de calculerende burger geen vertrouwen heeft in “meepraten en inspreken”, kan bijvoorbeeld moeilijk de jaren zestig worden aangerekend? Het ging eertijds om “medebeslissingsrecht op alle niveaus”, niet om de zogenaamde repressief tolerante “inspraak”.
Bovendien moet worden aangetekend dat processen, zoals die van de jaren zestig, alleen voortduren zolang er brede revolutionaire bewegingen actief zijn. Ontbreken deze of worden er beslissende nederlagen geleden, dan boeten solidariteit en tolerantie in en wint het individualisme veld.
De langdurige economische recessie en het uitblijven van een afdoende reactie op het ongedaan maken van de verworvenheden ten nadele van de economisch zwakken, veroorzaakte een diepe crisis in de geloofwaardigheid van de solidariteit; van wat sinds de Verlichting als de basis werd beschouwd van de strijd van onderdrukten tegen hun autoritaire heersers: de broederschap, grondslag voor vrijheid en gelijkheid. Zonder solidariteit blijven alleen persoonlijke keuzes over. En slechts een minderheid is tot zo’n keuze in staat; ofwel omdat ze over voldoende rijkdom beschikt, ofwel omdat ze de bewuste wil heeft zich te verzetten tegen de krachten die loskomen uit de corrupte realiteit.
Voor de grote meerderheid, aangewezen op een minimumloon of een uitkering valt echter niets te kiezen. Als er een reden is om de geest van de jaren zestig te verdedigen tegen de neoconservatieve zedenpredikers, dan is het omwille van die solidariteit. Want zonder dit machtige wapen is de strijd voor humaniteit, tegen regentendom en onderdrukking een stuk moeilijker.
Reactie toevoegen