Het politiek-ideologische klimaat is aan het veranderen. Een nieuwe periode ontstaat waarin de beweging van uitgebuitenen en onderdrukten zich heropbouwt, terwijl het kapitalistische offensief wordt voortgezet en een deel van de wereldeconomie in een recessie is beland.
De beweging is op alle niveaus sterker geworden. Ze is geografisch gegroeid, heeft haar invloed op de samenleving vergroot en begint het politieke debat mede te bepalen. Echter, het stoppen van een bijeenkomst van imperialisten is één ding, zorgen dat deze instellingen niet meer functioneren, inderdaad een halt toeroepen aan de kapitalistische globalisering, is iets anders. Plotseling, sneller dan misschien verwacht, is het strategische, programmatische en tactische debat in de beweging geopend.
Door het klimaat van moedeloosheid te verpletteren, de hoop op ‘een betere wereld’ te herstellen en de strijd van de arbeidersklasse nieuw leven in te blazen, raakt deze nieuwe beweging nu verwikkeld in een complexe dialectiek met de ‘echte’ arbeiders- en sociale bewegingen.
Het is dan ook een onderwerp geworden voor alle conservatieve krachten van het kapitaal: bazen, regeringen, sociaal-democratische bureaucraten. Gezien de nieuwe verantwoordelijkheden, is het zaak dat de beweging haar analyses verbreedt en voorstellen aanscherpt. De overwinning in Genua heeft een nieuwe fase in de klassenstrijd geopend.
Een overwinning van symbolische waarde
Het zijn de elites - met name de Amerikaanse bourgeoisie - die de rol van de G7 (de zeven grootste imperialistische landen: VS, Canada, Japan, Duitsland, Groot Brittanië, Frankrijk en Italië) hebben benadrukt. Wat begon als een tamelijk discrete en praktische bijeenkomst (in 1975 ontmoetten de grote kapitalistische landen elkaar voor het eerst om de grootste monetaire crisis sinds de Tweede Wereldoorlog te bespreken) veranderde in een poging de G7 om te vormen tot een machtig internationaal leiderschap dat toezicht houdt op de wereld. Genua was hiervan een perfect voorbeeld.
Echter, het creëren van wereldomvattende ‘staatsinstellingen’ is een gigantische klus. Het confronteert de elites met grote obstakels. Hun onderlinge tegenstellingen zijn te groot en tevens missen die nieuwe instellingen, in de ogen van de bevolking, iedere legitimiteit.
De eerste poging deze problemen te omzeilen was de Multilateral Agreement on Investment (MAI), die was bedoeld om in het geheim wereldwijde bescherming aan 'buitenlandse' investeringen te bieden; een bescherming die boven de wetgeving van de nationale staten zou staan!
De verfoeilijke structurele aanpassingsprogramma’s, opgelegd door het IMF aan landen die problemen hebben met het betalen van hun schulden, hebben een tijdlang de schijn van efficiëntie opgehouden. Na de crises in Azië, Rusland, Brazilië en nu Argentinië is dat beeld aan duigen en verkeert de politiek van het IMF in een volledige impasse.
Het meest solide bouwwerk in dit institutionele bestel was, gezien de afwezigheid van een ‘wereldregering’, de G7 (ondertussen door de toelating van Rusland, de G8): de regeringen van de belangrijkste imperialistische landen onder de leiding van de VS.
Voorafgaand aan Genua werd enige moeite gedaan het beeld wat op te lappen. Een gebaar aan de Derde Wereld: op het laatste moment werden enkele Afrikaanse en Aziatische staatshoofden uitgenodigd; wat verleiding: Ruggiero, de Italiaanse minister van buitenlandse zaken en voormalig Fiat-topman stelde ‘dezelfde doelen als de demonstranten na te streven.’ Een scherpe draai: zijn baas Berlusconi liet zijn ware fascistoïde gezicht zien door te verklaren dat ‘wie tegen de G7 demonstreert, tegen het Westen demonstreert.’ De dag na de dood van Carlo Giulliano zagen we de verslagen gezichten van de grote leiders, terwijl Chirac het recht van de demonstranten benadrukte. De uiteindelijke finale was een haastig vertrek van de leden van deze ‘wereldregering’ terwijl de met intimidatie en marteling geconfronteerde slachtoffers van de aanval op het hoofdkwartier van het Genua Social Forum (GSF) wereldwijd op de televisie werden getoond.
Toen, het hoogtepunt van cynisme: de creatie van een fonds tegen Aids. Het bedrag is niet alleen beledigend weinig – het is niet eens ‘nieuw geld’. Het is simpelweg vrijgemaakt door de reorganisatie van een reeds bestaand budget voor de strijd tegen Aids! Zoals onze kameraad Gigi Malabarba, leider van Herstichte Communistische Partij PRC in de Italiaanse senaat tegen Berlusconi zei: ‘Het is minder dan dat u in een jaar in uw voetbalclub (AC Milan) hebt geïnvesteerd.’
Hoe belangrijk zal de slag om Genua blijken te zijn? De impact zal de komende tijd duidelijker worden en per land verschillen. Het is moeilijk de ‘globale publieke opinie’ te peilen, maar (afgezien van het geweld) zal het beeld van een groep machtige leiders, geїsoleerd op een boot, omgeven door prikkeldraad en belegerd door honderdduizenden demonstranten, in de publieke verbeelding blijven bestaan. Oude en minder oude, maar bovenal jonge demonstranten, vanuit alle hoeken van de wereld, uit alle progressieve politieke stromingen - een indrukwekkende variatie. Een enorme mobilisatie van jongeren, moedig, strijdvaardig en internationalistisch, die een ‘andere wereld’ eisen. Het is de machtigen niet gelukt hun strijd om de publieke opinie te winnen. En de poging de wereld een regering op te leggen is mislukt.
Dat gezegd hebbende, noch de kapitalistische globalisering, noch het functioneren van deze politieke, technocratische en financiële bijeenkomsten is een halt toegeroepen. De strategische vraag stelt zichzelf.
Italiaanse aardverschuiving
De Italiaanse politieke wereld (die hem in 1994 verjoeg omdat hij de vrede in het land niet kon handhaven) was gereed om Berlusconi te beoordelen op zijn vermogen de top in Genua probleemloos te laten verlopen. De impact van Genua liet zich dus al voelen voordat de demonstraties begonnen.
We kennen het resultaat. De consequenties van Genua zijn ook nu nog niet uit de media verdwenen: het politiegeweld, de parlementaire onderzoekscommissie de ondervraging van een aantal ministers, de gespannen verhouding tussen de Italiaanse regering en andere EU-regeringen (wier burgers willekeurig werden gearresteerd). De strijd voor solidariteit met de slachtoffers van Genua gaat onverminderd door. Politiek is de regering in de aanval gegaan. Ze kan daarbij rekenen op de lafheid van de voormalige ‘linkse’ regering (de socialisten en leden van de voormalige Communistische Partij, verenigd in de Olijf-coalitie) Samen proberen ze het hele radicale milieu te criminaliseren.
Door een beroep te doen op de angst van mensen en op de staatsloyaliteit van de sociaal-democratie probeert Berlusconi de geplande vakbondsmobilisaties in de herfst tegen te houden. De schok van Genua, die de hele Italiaanse maatschappij raakt heeft het politieke schaakbord in Italië omvergeworpen. Dat is niet het gevolg van het geweld maar van de buitengewone politieke kracht van de organisaties die het Genoa Social Forum organiseerden en die door Berlusconi volledig onderschat werd. Daardoor is de strijd tegen de G7 ook een strijd tegen de regering Berlusconi en zijn politiek geworden.
Berlusconi heeft het zelf gewild door theatraal de top te pogen gebruiken als bewijs van zijn politieke volwassenheid. De oppositie die de uitdaging aannam was niet het ‘links’ van de vorige regering, niet de CGIL ( de grote koepel van vakbonden), maar een brede alliantie van de ‘beweging tegen de kapitalistische globalisering’ en belangrijke sectoren van de vakbeweging, waarvan een aantal op dat moment ook in actie waren. Dit leidde tot een buitengewone mobilisatie van studenten, middelbare scholieren en andere jongeren, werkloos of met onzeker werk. Het Genua Social Forum gaf blijk van een groot politiek inzicht door de verschillende elementen bij elkaar te houden, ondanks specifieke eisen en vormen van strijd - van delen van de Kerk tot radicale sociaal-politieke stromingen als de metaalarbeidersbond FIOM, die geleid wordt door links. Het meest indrukwekkend was de ‘rode’ mobilisatie, waarin radicaal links, zowel op nationaal en internationaal niveau, een belangrijke rol speelde.
De verklaring voor het linkse succes ligt in de rol van de Partido Refundazione Communista (PRC). De afvaardiging van de Communistische Jongeren was indrukwekkend door haar strijdbaarheid, de afdelingen van de PRC leverden de infrastructuur voor de massamobilisatie. Fausto Bertinotti, de leider van de PRC, heeft zich volledig in de beweging gestort en respect getoond voor de autonomie van de sociale bewegingen; op geen enkele manier heeft hij toegegeven aan de enorme druk de burgerlijke staat – en met name het recht op repressie - te verdedigen. De PRC positioneert zichzelf als een antikapitalistische en anti-imperialistische partij.
Het lont in het kruitvat
De grootste bijdrage van de beweging tegen de kapitalistische globalisering – een bijdrage van universele betekenis - is het doorbreken van het gevoel van moedeloosheid en politieke impotentie dat zo’n grote invloed had op arbeiders en activisten en het herstellen van cohesie en perspectief in de antikapitalistische beweging. Na de internationale nederlagen van het proletariaat leek de impasse totaal en blijvend: een historische crisis van de arbeidersbeweging en haar traditionele stromingen (sociaal-democratie, stalinisme, anti-imperialistisch populisme) een ernstige crisis van het socialistisch perspectief en een marginalisering van revolutionair links.
De vraag hoe ver de neoliberale golf zou gaan was legitiem. En vooral: waar zou de vonk vandaan komen, de beslissende gebeurtenis – sterk en diep en bevrijdend, van universele betekenis – die zou breken met de twintig loden jaren aan het eind van de twintigste eeuw. We kennen nu het antwoord: van de beweging tegen de antikapitalistische globalisering!
Opnieuw, net als in 1968, kwam die vonk van buiten de traditionele arbeidersbeweging. En opnieuw ontstaat ze in relatie tot een jongerenradicalisatie. In 1968 was er een gigantische uitbarsting van studentenstrijd binnen een situatie van welvaart en optimisme. Een studentenstrijd die de cohesie en strijdbaarheid van een door de reformistische en stalinistische beheerste arbeidersklasse vrijmaakte wat in verschillende landen leidde tot algemene stakingen en massamobilisaties - in feite revolutionaire en semi-revolutionaire situaties. De socialistische revolutie stond op de agenda. Radicaliserende jongeren trokken de conclusie dat het noodzakelijk was een brug te slaan naar de arbeidersklasse en nieuwe marxistische en revolutionaire partijen op te bouwen.
Vandaag is alles ingewikkelder, moeilijker, kwetsbaarder.
Ten eerste gaat het neoliberale offensief over de volle maatschappelijke breedte door. Ten tweede is de traditionele arbeidersbeweging, dertig jaar na 1968, nog een paar stappen verder gegaan in haar degeneratie. Iedere referentie aan zelfemancipatie, internationaal verzet, vasthoudendheid en strijdbaarheid, is verdwenen. De brede aspiraties van de maatschappij (de strijd van vrouwen en de Derde Wereld, oorlog en vrede, internationale solidariteit en ecologie) vinden geen weerklank. Haar aantrekkingskracht op jongeren is klein, bijna nihil. Immers, twee generaties jongeren zijn nu opgegroeid binnen de neoliberale cultuur, die gekenmerkt wordt door individualisme, antipolitieke attitudes, consumentisme, carrièrisme, een fascinatie voor nieuwe technologieën die een opwindende en veelbelovende – maar virtuele – toekomst voorspiegelen.
De ‘beweging tegen kapitalistische globalisering’ werd ‘negatief’ geboren, pijnlijk, gedurende een vreselijke regressie op alle niveaus (sociaal, democratisch, humanistisch, individueel, gemeenschappelijk) en na de degeneratie van de traditionele arbeiders- en populaire bewegingen, die van al haar aspiraties afscheid nam, zich volledig achter de neoliberale politiek positionerend.
Seattle als opening
De echte doorbraak was de ‘ontdekking’ dat een massademonstratie tegen internationale instituties het ‘functioneren’ van het globale kapitalisme kon verstoren. Er waren eerdere indicaties. In juni 1997 demonstreerden vijftigduizend mensen in Amsterdam tijdens de bijeenkomst van de EU. Het feit dat CNN zowel de mislukking van de top als het brutale politiegeweld in beeld wist te brengen, was van grote betekenis. De eerste symbolische overwinning was de geweldloze omsingeling van het hoofdkwartier van de OECD, die de Franse regering dwong zich terug te trekken uit de MAI.
Sinds de battle of Seattle heeft een nieuwe bewustzijn zich ontwikkeld: dat het mogelijk is de politieke instituties van het mondialiserende kapitalisme uit te dagen. Deze spirit van offensieve strijd en vastberadenheid is verantwoordelijk voor een proces waarin politieke overtuiging en activistische vasthoudendheid zich versterkten. Het Internet leverde de perfekte infrastructuur om deze spirit, de ziel van de nieuwe beweging, over de planeet te verspreiden. Het versterkte tegelijkertijd de locale en nationale initiatieven – en bracht de kaders van deze nog gefragmenteerde en verspreide bewegingen samen tijdens elke globale top.
Seattle kwam niet uit de lucht vallen. In de Verenigde Staten vond al in 1995 een combinatie plaats van een beginnende jongerenradikalisatie en een vakbeweging in crisis, die contact zocht met het studentenmilieu en het hielp reorganiseren. Voor Seattle was het nodig om de beweging op te bouwen door kleinschalig en verspreid werk, totdat de krachten van het globaliserende kapitalisme een centraliserende dynamiek veroorzaakten die al die initiatieven samenbracht.
Met andere woorden, verschillende minder spectaculaire pogingen maakten de weg vrij voor Seattle. Ten eerste was er veel intellectueel werk te doen (analyses, argumenten, alternatieven). Dat gaf een solide basis aan de beweging, bevorderde het zelfvertrouwen onder activisten, gaf ons autoriteit in de media – ontwikkelde de behoefte en spirit om de strijd met de neoliberalen aan te gaan. We moeten niet vergeten dat de geest van het neoliberalisme uitermate dominant was op de universiteiten, in de media, op scholen, in de scholingscursussen van de vakbeweging. Voor Seattle zorgde de kwaliteit, pluraliteit en hoeveelheid werk en voorbereiding voor een sfeer waarin de neoliberale ideologie – eens een heilig huis – publiek ter discussie kon worden gesteld. Deze culturele overwinning speelde een niet geringe rol in het ontketenen van een offensieve dynamiek onder activisten. Vooral in Frankrijk hielp het linkse intellectuelen opnieuw breken met het neoliberalisme. Aan haar basis lag de stakingsbeweging in de winter van 1995 tegen de regering Juppé. Maar sociologisch gezien speelt ook de kwestie van generatie een belangrijke rol.
Twintig jaar van depolitisering, ontideologisering en demobilisatie waren voldoende om jongeren te ontmoedigen zich met de publieke sfeer bezig te houden – ze richten hun energie op de private of commerciële sfeer. De beweging begon daarom met activisten van de ‘generatie ‘68’. Deze hervatten hun inspanningen, maar binnen een organisatorische structuur die meer ontspannen was dan de revolutionaire organisaties van weleer. In een poging het opnieuw te proberen, brachten deze activisten hun ervaring en kennis met zich mee. Binnen een meer ontspannen en open structuur, zich concentrerend op de brandende vragen waarmee de mensheid geconfronteerd werd, praktische voorstellen combinerend met theoretische en analytische debatten, vonden de eerste contacten met jongere generaties plaats – met het begin van een nieuwe internationale jongerenradikalisatie. Een andere verklaring voor het buitengewone succes van deze kwetsbare maar eenmakende dynamiek in de, door een vijandige media incoherent en chaotisch genoemde, beweging is er niet. Het Genua Social Forum is het beste en meest complete voorbeeld van deze dynamiek.
Tenslotte, aan Seattle ging een groeiende activiteit van campagnes, conferenties en demonstraties vooraf, buiten de kaders van de internationale instituties. De internationale beweging zag een groeiende participatie van lokale initiatieven en organisaties; de contacten met actieve internationale kernen werden versterkend. De beweging tegen de (neoliberale of kapitalistische) globalisering is goed georganiseerd - op basis van haar activiteiten en haar eigen methodes. Het bewijs hiervoor werd geleverd in Porto Allegre, tijdens het World Social Forum (januari-februari 2001) en het World Economic Forum in Davos. ‘Porto Allegre’ is het spiegelbeeld van Seattle, maar in organisatorische vorm. Het Forum had nooit georganiseerd kunnen worden zonder de grote bijeenkomsten in Keulen (juni 1999), Bangkok (februari 2000) en Geneve (juni 2000). Hier sloten de eerste echte sociale bewegingen en vakbewegingen zich aan (Attac-Frankrijk waarin belangrijke vakbondsactivisten meedoen, Via Campesina, De Koreaanse KCTU).
Deze drie factoren creëerden de voorwaarden voor de overgang die werd gemaakt in Seattle een overgang van een ‘getuigende’ tot een gemobiliseerde beweging die in staat is te vechten voor praktische politieke doeleinden. Maar men moet niet verbergen dat onze successen deels gebaseerd zijn op de zwakte van onze tegenstanders, ondanks hun enorme materiële kracht. De groeiende tegenstellingen tussen de drie grote machten (VS, EU en Japan) hebben zich duidelijker ontwikkeld sinds de val van de Sovjet-Unie het huidige kapitalisme is, door de massieve deregulatie (‘liberalisering’) en het groeiende gewicht en de ‘vloeibaarheid’ van het financiële kapitaal, in toenemende mate instabiel. Daarom hebben de internationale organisaties van het grootkapitaal veel minder krediet onder de bevolking – ook gezien het feit dat ze verantwoordelijk zijn voor de meest antisociale maatregelen in vijftig jaar. Bij dit alles komt, sinds kort, de unilaterale internationale politiek van de regering Bush en de systematische inefficiëntie van de IMF/Wereldbank-samenwerking.
Nieuw was een volkomen gebrek aan inhoud van de politieke confrontatie in Genua. De G7-agenda was geen stuiver waard. Het doel was ‘de bijeenkomst te houden’ en een maximum aan media-aandacht aan te trekken, in een poging de illusie van wereldleiderschap op te houden. De demonstranten verzetten zich massaal tegen dit spektakel. Het politieke gevecht was groots, kolossaal: een gevecht om de publieke opinie.
De tegenaanval van het imperialisme.
Sinds Genua is het probleem van het geweld alomtegenwoordig, zowel in de media als in de debatten van de beweging. De reden is duidelijk: in Seattle besloot de regering tot een zeer gewelddadige aanval toen ze geconfronteerd werd met geweldloze, burgerlijke ongehoorzaamheid op grote schaal. Die burgerlijke ongehoorzaamheid was buitengewoon effectief, de WTO-bijeenkomst kon amper plaatsvinden (en mislukte vanwege de interne conflicten tussen de imperialisten). Sindsdien zijn de elites in verschillende landen zich bewuster geworden van de groeiende problemen. Ze ervaren systematische instabiliteit, een gebrek aan politieke legitimiteit, een verzwakking van de sociale controle over de arbeidersklasse – ze houden nu serieus rekening met de mogelijkheid van brede sociale explosies, stedelijke en rurale opstanden en dergelijke. Seattle was geen aangename verrassing voor de heersende klassen - hun onmiddellijke reactie was te proberen de beweging te verstikken.
De strategie bestond eruit de beweging in verwarring te brengen door twee elementen te combineren. Ten eerste de criminalisering van alle politiek radicale – niet alleen de meer gewelddadige – stromingen; ten tweede het paaien van de collaborationistische stromingen: de leiders van de traditionele vakbeweging en de politieke arbeidersbeweging. Maar ‘klassencollaboratie’ functioneert alleen als eerst de opkomende radikalisatie wordt vernietigd en de antikapitalistische stromingen – die de beweging vaak initiëren en leiden – weg worden gemanoeuvreerd. Het is ingewikkeld als de dominante neoliberale politiek niet eerst wordt bijgesteld om middengroepen tevreden te stellen – zeker als solide ‘behoudende’ stromingen ontbreken.
Met andere woorden, alleen brutaal geweld blijft over als antwoord op de beweging. Het geweld in Praag was duidelijk een geval apart – voornamelijk omdat de Tsjechische vakbonden zwak vertegenwoordigd waren en Tsjechische geweldsapparaat, dat stamt uit de stalinistische periode, nooit heeft geleerd proportioneel te reageren. Na Praag, in Nice, was de regering Jospin erg voorzichtig – door het vrije verkeer van personen binnen de EU (Schengen) op te heffen en de vakbondsbureaucratie in vertrouwen te nemen. In Gothenburg echter probeerde de EU haar eerste slag te slaan. De demonstratie was groot en vreedzaam, het vandalisme van het zwarte blok werd geïsoleerd en getolereerd.
Diezelfde avond werd begonnen met de campagne de beweging te criminaliseren – een campagne die enkele weken aan zou houden. De voorbereiding van Genua – door de Europese elites – was onderdeel van deze campagne, in samenwerking met de Amerikaanse regering en met de Italianen als uitvoerende macht.
Met andere woorden, Genua moest de werkelijke poging worden de beweging met geweld de kop in te slaan - een project voorbereid door de Europese sociaal-democratische regimes, vooral die van Frankrijk, Duitsland, Groot Britannië en, voor Berlusconi’s overwinning, ook Italie. Wie denkt dat Berlusconi achter dit project zit geeft hem te veel krediet. In werkelijkheid was het de Italiaanse sociaal-democratie (DS, Linkse Democraten, voormalig communisten) die een begin maakte met repressieve EU-politiek, tijdens de demonstratie in Napels (maart 2001), die gezien werd als een oefening voor Genua. Zij hadden de juiste instrumenten in handen door de leiding van de verschillende repressie-apparaten te vervangen door hun marionetten. Zij waren het die een voorbereidende bijeenkomst met de Genoa Social Forum weigerden. En zij zijn verantwoordelijk voor de symboliek rond de G7-bijeenkomst. Berlusconi accepteerde dit alles uiteraard als een prachtig cadeau aangevuld met Ruggieri’s zielloze discourse: “Wij zijn het over de doelstellingen eens – het helpen van de Derde Wereld – maar niet over de middelen.” Het eindrusultaat is bekend: Berlusconi voerde de gewelddadige strategie van de EU uit, selectief terreur en marteling toevoegend. Nooit eerder was een slag tussen de leiders van de imperialistische landen en een massale protestbeweging zo direct en globaal transparant.
De overgang van een ‘getuigende’ beweging – een trend van opinies – naar een massabeweging die haar pijlen richt op de symbolische politiek van de tegenstander, heeft ons tot een effectieve factor gemaakt. Wat nieuw was, was de massale ongehoorzaamheid met als doel het functioneren van een bijeenkomst met een hoog mediaprofiel te verstoren. Die tactiek impliceert, een proportionele, beperkte confrontatie, afhankelijk van de acties van de repressie-apparaten. In Seattle werd de effectiviteit van deze tactiek duidelijk. Het is gebaseerd op een overweging die voortkomt uit de ontwikkeling van het moderne kapitalisme zelf: een activiteit wordt slechts een feit als de media er over praten. Activisme, interessante ideeën, massademonstraties zijn slechts van betekenis als ze worden vergezeld door ‘incidenten’. Het gevoel dat we onder een cynische democratie leven – en stemmen irrelevant is – leeft onder grote delen van de bevolking. Regeringspartijen doen het tegenovergestelde dan wat ze beloven tijdens verkiezingscampagnes. Dan is er het machtsmisbruik: een Servische generaal wordt legaal ontvoerd en voor het Internationaal Gerechtshof in Den Haag gebracht – dit alles gesteund door de VS; maar Israël tevens gesteund door de VS mag de VN-resoluties naast zich neer leggen en Palestijnse jongeren vermoorden.
Maar een globaal bewustzijn ontwikkeld zich: een urgentie, een plicht iets te doen, de destructieve machine te stoppen, de bedreigde planeet, het voortbestaan van de mensheid zelf, de onverdraagbare gruwelijkheid in de Derde Wereld, de onzekerheid, de eenzaamheid en uitsluiting van vluchtelingen en migranten. In deze globale context zijn jongeren begonnen zich te verzetten, te protesteren. Antiautoritair als ze zijn, hebben ze geen probleem de regels van het spel (die absurd zijn geworden) te overtreden, de publieke ruimte te betreden - ook als dat verboden is - democratie te praktiseren vechten om te winnen, om de wereld te veranderen! Dit volledig legitieme radicalisme is één ding. Het gebruik van geweld door een organisatie die politieke en morele verantwoordelijkheid draagt voor de hele beweging, voor de publieke opinie, is iets anders. Net als tactieken van andere stromingen moet de tactiek van geweld bediscussieerd en beoordeeld worden. Wij vergelijken de anarchisten niet met het Zwarte Blok. Wij zien deze laatsten niet als agenten van de politie, geïnfiltreerd door extreem rechts - zelfs al wijzen hun eigen methodes daarop (maskers, commando-operaties, blinde vernietiging). Maar wij beoordelen deze kwestie vanuit het imperatief dat we democraten zijn die streven naar emancipatie door de zelfactiviteit van de arbeiders en het volk, en streven naar de participatie van deze laatsten in de beweging.
Wij zijn tegen het geweld van een minderheid, omdat het de activiteit van de massa probeert te vervangen. Of erger, omdat het probeert de massa te gebruiken als een dekmantel voor gewelddadige acties. Wij willen hiervoor niet medeverantwoordelijk zijn. Het heeft echter geen zin de ‘gewelddadigen’ uit te sluiten – het probleem is groter. Het gaat er om radicale jongeren die willen vechten en winnen, te overtuigen van een revolutionair socialistische strategie in plaats van een meer en meer gewelddadige veldslag tegen het repressieve apparaat.
Strategie en politieke problemen
Dit probleem brengt ons op de vraag van de strategie van de beweging: ten eerste is er in haar activiteiten en haar huidige succes sprake van een tegenstelling tussen korte – en lange termijnperspectieven: tussen aan de ene kant haar capaciteit om de bijeenkomsten van wereldleiders te hinderen en hun doelen te frustreren en aan de andere kant de moeilijkheid de meest globalistische eisen te realiseren, zoals de kwijtschelding van de Derde Wereldschuld, het implementeren van een Tobin-Tax, maar ook het omkeren van de neoliberale kapitalistische globalisering.
Ten tweede, de dynamiek van de beweging heeft zich grotendeels ontwikkeld buiten de controle van de bestaande officiële instituties en de bureaucratieën van vakbonden en populaire bewegingen. Dit feit geeft het een subversief element. Vanwege haar prestige en aantrekkingskracht naar jongeren, een deel van de intellectuelen en het actieve deel van de vakbeweging, zal de beweging steeds meer geconfronteerd worden met een poging tot integratie en co-optatie, beginnend met kleine stapjes. De Wereldbank nodigt uit tot een dialoog gedurende de volgende top in Washington. Het Belgische voorzitterschap van de EU belooft een grote bijeenkomst in 2002 met de voorbereiding van een Europese constitutie. En andere pogingen zullen volgen om een ‘civil society’ te creëren binnen het raamwerk van ‘governance’, met de materiële middelen om het te ondersteunen. Echter, de ruimte om werkelijk tot een linkser beleid te komen is klein, bestaat bijna niet. Of de economie nu accelereert of stagneert, de heersende klasse reageert niet. In elke fase van ontwikkeling vindt ze argumenten om het neoliberale beleid te versterken.
De keuze blijft (daarom): neoliberalisme of antikapitalisme. Zal het allemaal anders zijn als er werkelijk sprake is van een wereldwijde economische recessie, in de nasleep van de zogenaamde financiële crises van 1998-99? Zullen de imperialistische elites teruggrijpen op de interventie van hun staten – om het systeem te redden? Zal de sociaal-democratie opnieuw ten tonele verschijnen, een golf van herregulering in haar kielzog?
Ten derde, de radicaliteit van de beweging en de autonomie van haar ideeën en acties vormen een directe bedreiging voor het overleven van de internationale sociaal-democratie. Ze probeert ons, zonder veel succes, te laten vergeten dat ze al tien tot twintig jaar (afhankelijk van het land) voorop staat in het implementeren van neoliberaal beleid en dat haar sterkste leiders (Blair, Jospin, Schroder, d’Alema) in de bunker zitten van de ‘wereldheersers’, terwijl jongeren, arbeiders, vakbondsleden en feministen tegen ze demonstreren. Sinds Genua steunt de Franse PS de demonstranten, zijn Schroder en Jospin plotseling voor een discussie over de TobinTax in EU-verband, heeft de president van de Waalse PS, Di Rupo, zichzelf uitgenodigd om naar Porto Alegre te komen. Dit alles terwijl de Italiaanse DS verpletterd tevoorschijn komt uit Genua, vechtend om te blijven voortbestaan als een zelfstandige partij van betekenis. Politiek, inclusief partijpolitiek, zal met kracht de beweging binnendringen. Het is een objectief gegeven, onmogelijk te vermijden: krachtige eisen gesteund door een sterke beweging zullen onvermijdelijk stuiten op de behoefte het politieke veld te betreden. De vraag is hoe, in welke vorm, de beweging de politieke instituties zal benaderen.
Ten vierde is, naast haar consolidatie, de principiële uitdaging van de beweging nu zich te wortelen in het nationale terrein, wat meer concreet betekent te participeren in de strijd van uitgebuitenen en onderdrukten en het opbouwen van een relatie met hun organisaties ter verdediging van hun levensomstandigheden.
De eerste succesvolle samenwerking tussen de beweging en de vakbeweging vond plaats in Seattle. De reorganisatie, onder Sweeny en sinds 1995, van de AFL-CIO maakte daarvoor in feite de weg vrij. In Italië was de dialectiek tussen de twee vanaf het begin al sterker:
het de GSF werd samengesteld met de betrokkenheid van (de linkervleugel) van de vakbeweging van de CGIL ( in het bijzonder de FIOM) en COBAS. Daaropvolgend nodigde de FIOM het GSF uit om te spreken tijdens bijeenkomsten van de metaalarbeiders, die zich voorbereidden op een algemene staking en grote demonstaties.
Er was een sterke vakbondsparticipatie in de demonstratie van 250.000 mensen op 22 juli. Zal de GSF in staat zijn de steun aan massale sociale strijd, zoals de voorspelde ‘hete herfst, te organiseren?
Spontaan en bewust antikapitalisme
De komende gebeurtenissen (EU-bijeenkomst in België de tweede bijeenkomst in Porto Alegre) zullen laten zien hoe het met de beweging en haar verschillende onderdelen gaat, in haar meervoudige internationale en nationale dimensies, politiek en sociaal.
We zullen zien of ze in staat is haar eenheid in actie te behouden, rond welke initiatieven en met welke zwaartepunten. Het politieke debat zal groeien – want de beweging wordt sterker, de bemoeienis van politieke actoren buiten de beweging groter – en daarom zullen revolutionair marxisten moeten interveniëren met hun eigen voorstellen en analyses.
Drie vragen stellen zich in dit verband:
Ten eerste, de overkoepelende strategische vraag: hoe een einde te maken aan de kapitalistische globalisering? Dat zal steeds meer afhangen van de analyses die we maken; of men vecht tegen haar excessen, effecten of basis; of men de adequate verbinding kan maken tussen globalisering en neoliberaal beleid.
Hoe dan ook moeten we vaststellen dat het de massa van arbeiders is, die, hun dagelijkse levensomstandigheden verdedigend, de sleutel tot werkelijke verandering in handen houdt. Die vaststelling is noodzakelijk om te voorkomen dat de beweging de fout maakt zich in de plaats van de arbeiders te wanen of voor een vanguardistisch korte termijn-denken te kiezen. Dit is niet meer vanzelfsprekend – niet in de ogen van de jongere generaties, niet voor de belangrijke stromingen die zich volledig op de derde wereld richten.
Het is noodzakelijk een complete analyse van de omstandigheden van de uitgebuite arbeid te maken, die niet gedefinieerd wordt door lidmaatschap van de traditionele arbeidersbeweging, zodat de beweging tegen globalisering en de geradicaliseerde jongeren de klassenstrijd op zich nemen. De ‘nieuwe’ werkenden, jongeren met onzeker werk of werkloze jongeren – superuitgebuitenen - zullen daar zeker onderdeel van uitmaken. In aanvulling daarop is het noodzakelijk, in een weliswaar complexe analyse, de eenheid van het proletariaat op internationale schaal opnieuw vorm te geven.
Het is zeker niet makkelijk – nog steeds gaat het tegen de stroom in. Maar het huidige moment is beslissend in het opnieuw tot stand brengen van een internationalistisch klassenbewustzijn. Het is nu nodig morele analyses te overstijgen (arm/rijk), niet langer fundamentele analyses te verwarren met tactische voorstellen (dialektiek tussen sociale bewegingen; kinderarbeid, de positie van vrouwen, de informele sector, de jonge werklozen die nog nooit een contract hebben gehad, de ‘werkende armen’, werknemers met tijdelijke contracten). Het is essentieel nu de beslissende rol van de werkende klassen in de imperialistische landen te benadrukken – het meest omvangrijk, strijdbaar en het best georganiseerd zijn en waaraan de grote multinationale ondernemingen het overgrote deel van hun winsten onttrekken. Alleen door te beginnen bij deze hernieuwde eenheid van een proletariaat dat nooit eerder zo omvangrijk was en tegelijkertijd nooit eerder zo heterogeen, kunnen solidariteit en gezamelijke strijd een solide basis vinden.
Ten tweede is er de anti-kapitalistische doelstelling verbonden met de rol van de arbeidersklasse. De ‘beweging tegen globalisering’ zou niet bestaan zonder een zekere antikapitalistische geest. Er is een antisystematisch bewustzijn - en onder jongeren een universele spirit van verzet. Maar het is noodzakelijk de afstand te zien tussen dat spontane bewustzijn en een werkelijk antikapitalistische oriëntatie die een omverwerping impliceert van de structuren en fundamenten van de samenleving.
Twee overwegingen
Ten eerste is er een wijdverspreide antikapitalistische houding, een gevoel dat recht tegenover het neoliberalisme staat – een neoliberalisme dat radicaal blijft, rigide, alomtegenwoordig, in feite totalitair. Veel van de meest radicale eisen kunnen bijvoorbeeld door het kapitaal – mits in het defensief – ingewilligd worden.
Deze tegenstellingen kunnen leiden tot een impressionistische overwaardering voor concessies met de bourgeoisie, vergezeld van een opengooien van de beweging. Vandaag is de dominante toon de internationale instituties te bekritiseren en hun politiek richting het Zuiden af te wijzen. Het algemene antwoord is het voorstel de Derde Wereld anders te ontwikkelen door de inkomens van de rijke landen door te schuiven naar de arme landen (Tobin Tax, kwijtschelding van de schulden, hulpfondsen) - een reflectie van het bewustzijn, vooral onder jongeren. Voor revolutionair marxisten staat de kwestie van het private eigendom – de noodzaak een einde te maken aan Big Capital – centraal voor elke oplossing. De verantwoordelijkheid voor het huidige barbarisme is niet verdeeld tussen het IMF, de multinationals, de financiële markten en de regeringen van de grote machten. Er is eenheid en coherentie in de neoliberale politiek. Deze is gebaseerd op een buitengewone concentratie van economische en politieke macht. Wij moeten daarom de noodzakelijkheid van een breuk met de kapitalistische dominantie aantonen en populariseren en tegelijkertijd een einde maken aan het neoliberale beleid en de globalisering van handel om de eisen en voorstellen van de beweging te realiseren. Dit zal ongetwijfeld uitlopen op een discussie over de postkapitalistische, socialistische samenleving.
Een laatste punt: het is noodzakelijk te discussiëren over organisatievormen, te praten over onze opvattingen over de partij. In de historische periode die nu is afgesloten ontwikkelde zich een bepaald idee van ‘de partij’ – ontstaan in de Tweede Internationale aan het eind van de negentiende eeuw (1880) en door de Russische revolutie (van 1917) aangepast aan de periode van ‘oorlog-revolutie’ (de voorhoedepartij – de anarchisten organiseerden een bijna identieke vorm, wat vaak wordt vergeten). Hoewel er verschillen zijn tussen de twee periodes, er is ook een overeenkomst: het idee van de partij die een maximum aan socialistisch bewustzijn en strijdbare inzet in zich verenigt. De partij had daarom het recht de richting van de gehele sociale beweging te bepalen.
Dit idee wordt nu radicaal afgewezen. Daarnaast zijn er de neoliberale pogingen de samenleving in het algemeen te depolitiseren en een technocratisch-commercieel bestuurde samenleving te vestigen. Het idee opnieuw een partij op te bouwen die bestaat uit activisten die vechten voor de zelfemancipatie van het proletariaat, voor een zelfbeherend socialisme, moet een aantal obstakels overwinnen voordat het herkend wordt als noodzakelijk, essentieel.
De huidige situatie kent vele onzekerheden. De ‘nieuwe’ sociale bewegingen staan centraal. De arbeidersklasse zal in de toekomstige heropleving van strijd, duidelijk maken wat leeft en wat dood is in de ‘historische’ arbeidersbeweging in crisis. De jonge generatie zal haar eigen ervaringen door maken en nieuwe en verrassende organisatorische vormen vinden. Die fragmenten van revolutionair links die de loden jaren hebben overleefd en niet zijn vervallen in een sektarische politieke praktijk, zullen een belangrijke rol spelen in de bewegingen. Het landschap is niet eenvormig, kent diverse dynamieken en trajecten, maar het is duidelijk dat een nieuwe periode in de klassenstrijd nu begonnen is. De tijd is gekomen te denken en discussiëren over nieuwe partijen, een nieuwe antikapitalistische, socialistische Internationale.
* François Vercammen is lid van het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale. Dit artikel verscheen in International viewpoint nr. 334, oktober 2001. Vertaling: redactie Grenzeloos.
Reactie toevoegen