Vijfentwintig jaar gelden schreef Ernest Mandel deze tekst over het fascisme. Een beschouwing die op vele punten niet aan actualiteit heeft ingeboet.
We zijn 27 februari 1933. Heel Duitsland hoort ervan: de Rijksdag staat in brand. Velen, die zich niet inlaten met politiek, doen rustig voort alsof er niets aan de hand is. Maar de politiek gaat zich met hen bemoeien. Op een paar uur tijd ondergaan het politieke regime en de sociale toestand een diepe verandering. Goering, in been en merg corrupte morfinomaan, en die in het Derde Rijk met diefstal en roof een ontzaglijk persoonlijk fortuin zal bijeengaren, staat aan het hoofd van de politie als premier en als minister van binnenlandse zaken van de staat Pruisen. Hij is Hitlers rechterhand. Hij geeft onmiddellijk het bevel aan de politie om tot de actie over te gaan.
Maar niet alleen aan de politie. De paramilitaire organisaties van de nazi’s, de SA en de SS, worden officieel tot hulptroepen van de politie uitgeroepen. Duizenden arbeidersmilitanten, antimilitaristen, antifascisten, humanisten, en vele parlementsleden worden gearresteerd, in concentratiekampen geïnterneerd, gefolterd, vermoord. De democratische vrijheden worden opgeheven. De partijen en vakbonden worden verboden, hun lokalen bezet, hun bezittingen aangeslagen. De nazi’s terroriseren de arbeiderswijken. Aan de andere kant van de barricade proberen miljoenen werkende mensen te reageren. Ondanks de terreur zijn een aantal Duitse steden getuige van de grootste arbeidersmobilisaties uit hun geschiedenis, groter nog dan in de revolutie van 1918-19.
De delegaties die de een na de andere de hoofdkwartieren van de sociaaldemocratische partij en van de vakbonden aandoen na die 27ste februari, eisen de algemene staking, gekoppeld zelfs aan de opstand. De sociaaldemocratische leiders weigeren zulks; ze willen, zo verklaren ze, geen arbeidersbloed vergieten. Zelden heeft men zo’n onverantwoordelijke houding meegemaakt. Hitler een kans geven om aan de macht te komen en die macht te behouden heeft het leven gekost aan miljoenen mensen. Eenmaal vast in het zadel, valt de politieke dictatuur van de nazi-moordenaars nochtans niet samen met hun economische heerschappij. Zij dient om de economische macht van het grootkapitaal te consolideren, dat voortaan totaal de baas is in haar bedrijven.
Dit blijkt afdoende uit de feiten. Tussen 1928 (het jaar dat de economische crisis voorafgaat) en 1938 (het jaar dat de oorlog voorafgaat) blijft de loonmassa precies gelijk. Maar de kapitalistische winsten zijn driedubbel gestegen. De uitbuitingsgraad van de arbeidersklasse is dus met 300% gestegen. Uit deze gegevens blijkt de historische functie van de fascistische dictatuur. Zij dient essentieel om de arbeidersklasse te versplinteren, de arbeidersbeweging als zodanig te vernietigen, om elke georganiseerd verzet van de loontrekkenden te verhinderen, om de collectieve verkoop van de arbeidskracht af te schaffen. Maar dat betekent niet dat elke vorm van arbeidersverzet onmogelijk is geworden; wel dat ze het verzet beperkt tot gefragmenteerde, verspreide acties.
Parlementaire democratie en fascistische dictatuur
Het grootkapitaal heeft de overdracht van de politieke macht in de handen van de fascistische moordenaars niet aanvaard uit politieke verblinding. Zij werd ertoe gedwongen door de uiterst diepe economische crisis. Het merendeel van de industrie- en financiermagnaten stonden aanvankelijk wantrouwig tegenover de alles-of-niets avonturier, de gewetenloze, nihilistische demagoog Adolf Hitler.
Slechts weinigen, waaronder een paar buitenlanders zoals Henry Ford, hebben hem aan het einde van de twintiger jaren financieel geholpen. Over het algemeen verkiest de bourgeoisie een aftakelend, naar een sterke staat evoluerend democratisch parlementair regime, boven de totalitaire heerschappij van een fascistische partij die ze nooit volledig onder controle kan krijgen. Maar het behoud van een parlementair regime, ook al wordt het steeds meer uitgehold, houdt een economische en sociale kost in. De arbeidersbeweging, die nog steeds over instellingen beschikt om haar collectieve belangen te verdedigen, kan voor haar opeenvolgende capitulaties in het raam van de klassensamenwerking een prijs bedingen.
Maar wanneer de winsten op catastrofale wijze ineenstorten, versmalt deze traditionele manoeuvreerruimte van de bourgeoisie, om vervolgens volledig te verdwijnen. Het weer omhoog drijven van de kapitalistische winsten is dan enkel mogelijk met het vernietigen van de georganiseerde arbeidersbeweging. Maar die is zo sterk, zo goed gestructureerd en zo goed ingebed in de samenleving dat het repressieapparaat van de burgerlijke staat ze niet klein kan krijgen. Daar is een veel bredere georganiseerde kracht voor nodig, eveneens massaal van karakter en ingebed in alle sectoren van de samenleving: de massapartij en haar paramilitaire formaties.
De fascistische dictatuur is dus het gebruik van een brede en welgeorganiseerde massabeweging om de arbeidersklasse (en andere potentieel antifascistische lagen) neer te slaan, te terroriseren en te versplinteren. Deze definitie van de fascistische dictatuur benadrukt het fundamentele onderscheid tussen een politieke regime waarin de arbeidersklasse nog steeds beschikt over haar organisaties en de mogelijkheid om collectief weerstand te bieden en een regime waarin dit alles niet meer mogelijk is. Deze definitie verzet zich dus tegen elke poging om fundamenteel onderscheid te minimaliseren of zelfs te ontkennen. Het fascisme vernietigt namelijk alle organisaties van de arbeidersklasse, ook de meest gematigde. Zij gebruikt daartoe de frustratie, de wanhoop van de verarmde middenklassen en van de gedeclasseerde lagen van de andere sociale klassen. Het fascisme is de omvorming van een massa die eertijds politiek en sociaal eerder machteloos was tot een stormram tegen de arbeidersbeweging.
Hoe was deze catastrofe mogelijk?
De machtsgreep van de nazi’s en de consolidatie van hun macht was een catastrofe voor de Duitse en Europese arbeidersbeweging, voor de Sovjet-Unie en voor de menselijke beschaving. De tweede grootste industriële macht viel in handen van een barbaars regime. Het volk dat aan de mensheid een Bach en een Beethoven, een Hegel en een Kant, een Goethe en een Schiller, een Marx en een Engels, een Planck en een Einstein had gegeven, leverde ook de folteraars van de Gestapo, de racistische wetgeving van Neurenberg, de concentratie- en vernietigingskampen en het Generalplan Ost dat de uitroeiing van honderden miljoenen Oost- en Centraal-Europeanen voorzag.
De fascistische massabeweging en de fascistische machtsgreep zijn het product van een zeer diepgaande sociale crisis. Gewoonlijk is de kleinburgerij conservatief. Maar in Duitsland werd zij na 1914 verpauperd door de inflatie en de afbraak van de kleine onderneming. Ze kon nergens enig houvast vinden. Ideologisch werd haar primair chauvinistisch nationalisme opgezweept door de militaire nederlaag en de draconische maatregelen van het Verdrag van Versailles.
De toestand werd nog erger vanaf 1930 als gevolg van de economische crisis. De gestaag aftakelende republiek van Weimar bood geen enkel vooruitzicht. Zij leverde zich bijgevolg met hart en ziel over aan een gewetenloze avonturier: als fijne tacticus beloofde Hitler al wat ze verlangde, ook haar meest tegenstrijdige wensen.
Hitler kreeg het grootkapitaal en de aanvankelijk weerspannige strijdkrachten op zijn hand toen hij aan de eerste de alleenheerschappij in de ondernemingen beloofde en aan de tweede de geforceerde remilitarisering van Duitsland. Tegelijk moest de gesel van de werkloosheid worden verjaagd, ook al ging dit gepaard met een dreigend staatsbankroet. Maar dit gevaar zou worden geweerd door het leegroven van Europa en de Sovjet-Unie.
De nazi-onderneming betekende uiteindelijk de oorlog voor de wereldheerschappij. Dit lag in het verlengstuk van de politiek van de conservatieve nationalistische krachten van de Duitse ‘elites’ sinds het einde van de 19de eeuw. Zij zijn het die de volledige verantwoordelijkheid dragen voor de nazi-onderneming en de fascistische misdaden die zij hebben mogelijk gemaakt en aanvaard tot op het ogenblik dat zij beseften dat de oorlog verloren was.
Maar de vestiging en consolidatie van een fascistische dictatuur is uiteindelijk enkel mogelijk wanneer de derde sociale klasse, veel talrijker nog dan de middenstand en de bourgeoisie samen, niet met succes weerstand kan bieden. Dit verzet was zeer zeker mogelijk. Miljoenen loontrekkenden wilden daar alle middelen voor inzetten. Dat dit verzet er niet is gekomen is voornamelijk te wijten aan het onbegrip en de onkunde van het leiderschap van de communisten en sociaaldemocraten.
Op bevel van Stalin beweerden de communistische leiders dat Duitsland zich in een revolutionaire situatie bevond, en dat in dit verband de sociaaldemocratie de enige hinderpaal was en eerst verslagen moest worden vooraleer men de nazi’s kon verslaan. Zij noemden de sociaaldemocraten ‘sociaal-fascisten’. Zij minimaliseerden op criminele wijze de catastrofe die een machtsovername door de nazi’s inhield, zowel voor de communisten zelf als voor de hele arbeidersbeweging. Zij beweerden dat Hitler snel zou vallen en snel zou worden opgevolgd door een communistische overwinning. Dit blind en dogmatisch sektarisme maakte de vorming van een eenheidsfront tegen de nazi’s, front dat zowel de top als de basis verenigde, veel moeilijker.
De stalinisten weigerden lange tijd er voor op te roepen, en stelden zich tevreden met een onverwezenlijkbaar ‘eenheidsfront van de basis’. De legalistische en electoralistische domheid van de sociaaldemocraten was niet minder crimineel dan het stalinistische sektariërdom. De sociaaldemocratische leiders klampten zich vast aan de fiche van het legaal blijven, zelfs toen de nazi’s deze legaliteit overal verkrachtten. Zij bleven hopen op verkiezingen die de nazi’s eens en voor altijd hadden afgeschaft. Zij wilden geen eenheid met de communisten onder het voorwendsel dat zij ‘tegen het geweld van wie dan ook waren’. Zij kortwiekten de pogingen van de werkers die de nazi-machtsgreep wilden bevechten met een algemene, opstandige staking. Maar hierdoor verhinderden zij geenszins dat in feite een permanente ‘staat van beleg’ en burgeroorlog werd ingeluid, en dit in de meest onrechtvaardige en onmenselijke omstandigheden: een kamp beschikte over wapens en sloeg toe, het andere kamp was politiek, militair en moreel ontwapend. Bijgevolg...
Gevaar van weleer, gevaar vandaag
Gezien de algemene opkomst van uiterst-rechts overal in Europa moeten we ons terecht de vraag stellen of er een parallel te trekken is tussen het gevaar van weleer en dat van vandaag? Het antwoord luidt ja.
We mogen ons niet laten verblinden door een dubbele dubbelzinnigheid: ze zetten een eerbiedwaardig politiek masker op om voorlopig hun fundamentele oogmerken te verbergen; om stemmen te winnen, om van de traditionele rechterzijde te verkrijgen dat ze als volwaardige partners worden erkend en om een pseudo-democratische legitimiteit te verwerven spelen zij de kaart uit van de ‘traditionele christelijke waarden’ (volk, gezin, veiligheid, ordehandhaving...).
Maar als we de ideologie van hun ‘voortrekkers’ nader bekijken merken we hun schaamteloze heimwee naar het fascisme, hun racisme, antisemitisme, vreemdelingenhaat, vrouwenhaat. Het zijn hardnekkige vijanden van de arbeidersbeweging en de verdedigers van de ergste misdaden tegen de mensheid` Het tweede bedrog is dit: het Vlaams Blok stelt zich gaarne voor als de verdediger van de kleine lui. Het beweert tegen de immigrante, te zijn om de werklozen werk kunnen geven. Het maakt van al.’ hout pijlen tegen de migranten omdat het aanvoelt dat de vooroordelen diep geworteld zijn in nogal wat volksmiddens.
Maar achter dit masker zit weer een andere tronie verborgen. In het programma van het VB wordt de migrantenprobleem amper aangeraakt, in een enkele paragraaf. het zogenaamd ‘volksnationalisme’ is in werkelijkheid het nationalisme van de rijken, gericht tegen de machteloze arme mensen. Le Pen is een multimiljardair. Dillen zit in de Vlaamse bank- en ondernemerswereld. Het Vlaams Blok wit de stakingsposten verbieden, die ze afschildert als ‘gewapende privé-milities’. Het is voor een corporatistisch regime à la Mussolini, met de patroon als enige baas in het bedrijf. Eigen volk eerst? Vergeet het maar. Het is platte demagogie! We moeten de ideologie van de kleine kliek die smacht naar het nazi-verleden goed afbakenen. Obersturmführer SS Jef François zat als eregast naast Dillen op het verkiezingscongres van 1988; de meerderheid van de stemmers voor het Vlaams Blok deelt de heimwee van de neonazi’s niet.
Die kiezers worden gemotiveerd door hun frustratie, door het feit dat ze aan hun lot worden overgelaten. Maar naarmate het onderscheid tussen ‘centrum-rechts’ en ‘centrum-links’ verder vervaagt tot ‘centrum-centrum’; naarmate de traditionele partijen geen valabele wisseloplossing aanbieden, het parlementaire systeem vastroest, machteloos, corrupt wordt, zullen die kiezers hun heil elders gaan zoeken. In die zin is uiterst-rechts een echte dreiging, kan zij haar maskers één voor één laten vallen, en de hand naar de macht uitsteken. Ongetwijfeld niet in de onmiddellijke toekomst, maar wel wanneer de crisis het aantal werklozen aanzienlijk heeft opgedreven, samen met het aantal ‘nieuwe armen’ en andere slachtoffers.
Het gevaar in de kiem smoren
Er zijn nochtans enkele wezenlijke verschillen tussen de huidige toestand en die van de dertiger jaren. Vooreerst zijn een gewaarschuwde man en vrouw er elk twee waard, nu het gevaar voor een fascistische dictatuur voor de tweede keer de kop opsteekt. Vervolgens treft de werkloosheid en de declassering in geen enkel Europees land de 40 à 50 % van de bevolking zoals dat toen in Duitsland het geval was. De potentiële sociale basis voor een fascistische massabeweging blijft dus veel smaller. Des te meer omdat de werkloosheid en marginalisering vandaag in de eerste plaats alle sectoren van de loontrekkende klasse treffen, en deze gemakkelijker weer op het juiste pad kunnen worden geleid dan de rechtse bourgeoisie indien de arbeidersbeweging en het antifascistische front een gepast en juist antwoord bieden.
Laten we niet vergeten wat socialist Albert Einstein in de jaren 30 zei: elke doelmatige strijd tegen het fascisme is vruchteloos zonder een radicale vermindering van de werkloosheid. De politiek van de Europese sociaaldemocratie en van meerderheid van de vakbondsbureaucratie die de soberheidsprogramma’s slikt houdt bijgevolg heel wat gevaren in. Zij spreidt letterlijk het bed voor uiterst-rechts. De antifascistische strijd vereist dat men deze politiek resoluut van de hand wijst en in de plaats ervan concrete voorstellen worden gedaan voor een alternatieve economische politiek.
En tenslotte leeft de mens niet van brood alleen. Achter de aantrekkingskracht van het racisme en de vreemdelingenhaat van bepaalde lagen van de bevolking schuilt nog iets: de crisis van de geloof in het socialisme als alternatief project voor het kapitalisme. Dit heeft een leegte geschapen die opgevuld kan worden door reactionaire, achterlijke stromingen. Dit gevaar kan men niet bestrijden door al is het maar een duimbreed toe te geven aan het racisme en het egoïsme, electorale bedoelingen inbegrepen. Men kan ze enkel bestrijden door openlijk de verdediging op te nemen van de socialistische en humanistische waarden van de solidariteit, door in de praktijk te bewijzen dat ze, beter dan vooroordelen, de zaak van alle loontrekkenden dienen, dat ze een zin aan het leven geven die duizend keer meer waard dan de onmenselijke mythes. De idee van de hoop, van het menselijk geluk moet weer worden opgenomen: het geluk voor iedereen, niemand uitgezonderd.
Vergeefse waarschuwing
De omvang van het gevaar werd enkel ingezien door Trotsky en enkele moedige Duitse intellectuelen. Trotsky waarschuwde de Duitse arbeidersklasse: ‘Als jullie de nazi’s aan de macht laten komen zullen ze jullie lichamen onder een tank verpletteren. Het nazi-regime betekent oorlog tegen de USSR, het uitmoorden van de joodse bevolking van Europa. Met alle middelen moet de greep naar de macht van de nazi’s worden tegengehouden. Voor alles moet gezorgd worden voor eenheid in de actie, van de basis tot aan de top, zonder een enkel ultimatum’. Naar deze pathetische oproep is niet geluisterd.
Deze tekst verscheen oorspronkelijk in Rood, 25ste jaargang, nr. 6, 18 maart 1992. Wij hebben hem overgenomen van het Ernest Mandel Internet Archief.
Reactie toevoegen