Nederland en de massamoorden in Indonesië in 1965

De militaire staatsgreep in Indonesië in 1965 was het begin van een van de grootste misdaden van de 20e eeuw: de moord op meer dan een half miljoen mensen en de marteling en gevangenneming van nog eens honderdduizenden. Er is veel geschreven over de betrokkenheid van westerse mogendheden zoals de Verenigde Staten bij de militaire staatsgreep. Minder bekend is hoe Nederland hierop reageerde. Uit vrijgegeven documenten blijkt dat Nederlandse autoriteiten niet alleen sympathie hadden voor de militaire staatsgreep maar ook wilden steunen. [leestijd 18 minuten]

Het Indonesische leger gebruikte grootschalig geweld om de Indonesische Communistische Partij (PKI) te verpletteren en Indonesisch links te vernietigen. Na de vernietiging van de partij en haar massabewegingen kon het leger president Soekarno aan de kant zetten en het land een andere richting op sturen.

Het is bekend dat de inlichtingendiensten van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de staatsgreep hebben geholpen door propaganda te verspreiden. In het geval van de CIA was er zeker ook sprake van directe materiële steun: het leger kreeg geld, wapens en lijsten met namen van PKI-leden. Bradley Simpson heeft dergelijke vormen van steun gedocumenteerd en concludeert: 'Washington heeft alles gedaan wat in zijn macht lag om het door het leger geleide bloedbad onder vermeende PKI-leden aan te moedigen en te faciliteren.

Ook de Nederlandse autoriteiten waren blij met de staatsgreep die ze zagen als een overwinning op een oude vijand. De Indonesische president Soekarno werd door opeenvolgende Nederlandse regeringen als een vijand gezien. Niet alleen omdat hij een leider was geweest van de Indonesische strijd voor zelfbeschikking. In 1957, tijdens het conflict over de controle over West-Papoea, had Indonesië Nederlandse bedrijven in beslag genomen en tienduizenden Nederlandse burgers het land uitgezet.

Al in de jaren veertig was het idee van een dreigende 'communistische machtsovername' in Indonesië van grote invloed op de officiële Nederlandse visie op de Indonesische politiek. In 1948, tijdens de Indonesische revolutie, onderdrukte de Indonesische republiek onder Soekarno de PKI hardhandig na een mislukte opstand van de partij in Madiun. Na Madiun raakten de Verenigde Staten ervan overtuigd dat Nederlandse pogingen om de controle over Indonesië te herwinnen gedoemd waren te mislukken. In plaats van de oorlog voort te zetten en daarmee mogelijk radicale stromingen in de Indonesische samenleving te versterken, zetten de Verenigde Staten hun Nederlandse bondgenoot onder druk om een compromis te sluiten.

Maar ook na de schoorvoetende erkenning van de Indonesische onafhankelijkheid bleef een groot deel van het Nederlandse politieke establishment Soekarno zien als een marionet van de PKI. Die vijandigheid nam alleen maar toe toen de PKI zich halverwege de jaren vijftig heroprichtte en toenadering zocht tot haar voormalige tegenstander. In de jaren vijftig maakte de Indonesische president een einde aan de compromissen die Nederland de nieuwe republiek had opgedrongen. Internationaal werd Soekarno een leidende figuur in de beweging van niet-gebonden landen. Aan het eind van het decennium concentreerde Soekarno de macht in eigen handen en schoof hij politieke partijen aan de kant in een systeem dat hij 'Geleide Democratie' noemde. In de ogen van Den Haag betekende dit dat Indonesië dreigde 'communistisch te worden'.

Rond die tijd versterkte de PKI haar banden met de populaire president en groeide ze zowel in ledenaantal als in politieke invloed. Onder een nieuwe leiding, bestaande uit D.N. Aidit, Njoto, Lukman en Sudisman, koos de partij voor een ‘volksfrontstrategie’ waarbij ze zich aansloot bij de 'anti-imperialistische' Soekarno. Internationale politiek en de strijd tegen koloniale overblijfselen kregen voorrang boven de klassenstrijd binnen de Indonesische samenleving. Gemeten in stemmen en ledenaantallen leek die strategie succesvol. Halverwege de jaren vijftig claimde de PKI honderdduizenden leden te hebben en werd ze vierde bij de verkiezingen van 1955 – de laatste vrije verkiezingen in meer dan veertig jaar.

De periode 1957-1965 wordt vaak gezien als een periode van ongekende invloed van links in Indonesië, maar het was geen periode van onbetwiste opmars van socialistische ideeën of de arbeidersbeweging. De PKI verzette zich aanvankelijk tegen de vorming van de ‘Geleide Democratie’. Deelname aan verkiezingen en parlementaire politiek leverde de PKI aanzienlijk succes op; het was een grote, goed georganiseerde partij. ‘Geleide Democratie’ betekende echter een drastische vermindering van de rol van het parlement en de partijpolitiek. Maar de PKI besefte al snel dat ze niet alleen niet in staat was om zich tegen Soekarno te verzetten, maar ook dat ze zijn bescherming tegen het leger nodig had. In ruil daarvoor waren de PKI en haar massabasis voor Soekarno een nuttig tegenwicht tegen het leger. Soekarno nam steeds meer een linkse houding aan, terwijl de PKI zich profileerde als zijn meest betrouwbare en toegewijde aanhanger.

De Indonesische politiek in de periode tot 1965 wordt meestal in drie delen opgesplitst: links de PKI, rechts het leger en in het midden Soekarno, die de twee in evenwicht hield. Maar de drie delen waren niet even belangrijk. De bescherming van de president was essentieel voor de PKI. Om die bescherming te behouden, groeide de partij steeds dichter naar hem toe. In de ogen van een groot deel van haar achterban was de PKI in de eerste plaats de partij die Soekarno en zijn beleid steunde. In ruil voor haar steun kreeg de partij slechts enkele symbolische posten in de regering van Soekarno. Toen Soekarno's bescherming eind 1965 wegviel, bleek de partij uiterst kwetsbaar.

Eind 1965 werd op dramatische wijze duidelijk dat de periode van de ‘Geleide Democratie’ ook een periode was geweest waarin het Indonesische leger steeds meer macht had gekregen. Het leger eiste al een politieke rol op basis van de rol die het had gespeeld in de antikoloniale strijd, en zijn politieke macht nam toe tijdens de onderdrukking van anti-Soekarno-rebellen in het midden en aan het eind van de jaren vijftig. Toen Soekarno werd vervangen door het zogenaamde Nieuwe Orde-regime, werd de staat in veel grotere mate autoritair, maar de basis voor die 'contra-guerrilla'-staat was al gelegd tijdens de ‘Geleide Democratie’.

In die periode groeide het Indonesische leger ook steeds meer uit tot een economische macht. Eind 1957 werden Nederlandse bedrijven die een belangrijke rol bleven spelen in de Indonesische economie bezet door arbeiders als onderdeel van een nationalistische campagne om 'Irian Jaya' – West-Papoea – te 'bevrijden'. Het management van die bedrijven werd echter al snel overgedragen aan (gepensioneerde) militaire officieren, waardoor de economische rol van het leger nog groter werd.

De Koude Oorlog van Den Haag

Voor Nederlandse regeringen was steun aan de Verenigde Staten en hun rol in de Koude Oorlog vanzelfsprekend. Vóór de oorlog probeerde Nederland, leunend op zijn positie als koloniale macht, een neutrale koers te varen in de wereldpolitiek. Maar eind jaren veertig verlegde de Nederlandse heersende klasse haar strategie en sloot zich nauw aan bij de Verenigde Staten. Gedurende een groot deel van de jaren vijftig werd Nederland geregeerd door coalities van de christendemocratische Katholieke Volkspartij (KVP) en de sociaaldemocratische Partij van de Arbeid (PvdA). Beide partijen waren grote voorstanders van een Atlantische oriëntatie.

Het Nederlandse beleid ten aanzien van het onafhankelijke Indonesië werd in grote mate bepaald door de angst voor de invloed van de PKI. Vanaf het midden van de jaren vijftig stuurde de Nederlandse inlichtingendienst IDB regelmatig rapporten over de politieke situatie in Indonesië naar Den Haag. Soms waren dat samenvattingen van gesprekken met Indonesische informanten, zoals journalisten en politici, en soms schreef de IDB zijn eigen analyses. De IDB was goed op de hoogte van de Indonesische politiek; tot zijn informanten behoorden journalisten die schreven voor de gerespecteerde krant Peloper en de prominente politicus Ruslan Abdulgani.

Alle informatie die de IDB verzamelde, werd geïnterpreteerd vanuit een racistisch, koloniaal perspectief waarin de vermeende dreiging van een 'communistisch Indonesië' een prominente rol speelde. In de aanloop naar de verkiezingen van 1955 stuurde de IDB bijvoorbeeld een rapport waarin werd voorspeld dat de PKI het goed zou doen en misschien zelfs vijf miljoen stemmen zou halen. Een paar maanden later bleek dat de IDB de partij enigszins had onderschat. De PKI haalde namelijk meer dan 16 procent, iets meer dan zes miljoen stemmen. De IDB verklaarde de aantrekkingskracht van de PKI als volgt: 'Gezien het gebrek aan kritisch denkvermogen en de sterke neiging van de gemiddelde Indonesiër om zijn leiders zonder vragente volgen, kan worden verwacht dat alle leden van aan de PKI gelieerde massale organisaties en hun families op de partij zullen stemmen.’

In de jaren daarna bleef de PKI prominent aanwezig in de rapporten van de IDB. Keer op keer werd de populariteit van de partij verklaard door de vermeende irrationaliteit van Indonesiërs en hun gevoeligheid voor communistische complotten. De IDB-rapporten staan vol met angst voor communistische plannen om via een staatsgreep de macht te grijpen. Aan de andere kant werden geruchten dat rechtse partijen een staatsgreep tegen Soekarno zouden beramen, beschouwd als 'hoopgevend'. Een ander terugkerend thema in de rapporten is de bezorgde speculatie over het leger. Nederlandse ambtenaren vestigden steeds meer hun hoop op het Indonesische leger, omdat zij dat zagen als de enige kracht in de Indonesische samenleving die zowel de wil als de middelen had om de PKI te verslaan. Vanwege de cruciale rol die zij voor het Indonesische leger zagen weggelegd, maakten Nederlandse ambtenaren zich grote zorgen over zelfs de geringste tekenen dat Indonesische soldaten sympathiseerden met de PKI.

Het communistische spook in Indonesië

Eind jaren vijftig dreigde er opnieuw een oorlog tussen Nederland en Indonesië, ditmaal om de controle over West-Papoea. Pas nadat Nederland (opnieuw onder druk van de VS) zijn controle aan de VN had overgedragen, konden de Nederlandse en Indonesische regeringen hun diplomatieke betrekkingen herstellen. Begin 1965 arriveerde E.L.C. Schiff, de nieuwe Nederlandse ambassadeur, in Jakarta. Ook zijn kijk op de Indonesische politiek was sterk beïnvloed door de angst voor een communistische machtsovername, zoals blijkt uit zijn rapporten aan Den Haag.

Eind januari vatte Schiff de standpunten samen van 'Europese en Afro-Aziatische collega's' met wie hij had gesproken. De meer 'optimistische' collega's waren van mening dat de westerse landen door 'economische hulp en technische ondersteuning' konden 'voorkomen dat Indonesië volledig naar links zou afglijden'. Meer 'pessimistische' diplomaten vonden dat het daarvoor al te laat was en beschouwden het Indonesische leger als het enige realistische alternatief voor een communistisch bewind. Maar niet zolang Soekarno president was.

Dat was ook de heersende opvatting in Den Haag: zolang Soekarno president was, zou de PKI blijven groeien en zou het leger niet in staat zijn de macht te grijpen. Nederlandse functionarissen verwachtten een beslissende confrontatie tussen het leger en de PKI zodra Soekarno het politieke toneel zou verlaten. Verschillende Nederlandse rapporten maken melding van het bestaan van een 'raad van generaals'. Vóór 30 september gingen er geruchten dat die raad een staatsgreep tegen Soekarno aan het voorbereiden was. Maar volgens de Nederlandse interpretatie fungeerde de raad meer als een denktank die zich bezighield met 'noodplannen' in afwachting van een confrontatie met de PKI aan het einde van Soekarno's bewind.

Even later, tijdens een gesprek in 1965, hoorde Schiff een andere kijk op de Indonesische politiek. In een uitgebreid gesprek met generaal Yani, die bekend stond als een politiek geraffineerde rechtse tegenstander van de PKI, verzekerde de generaal Schiff dat het leger 'betrouwbaar' was, wat betekende dat de PKI geen noemenswaardige invloed op het leger had. Volgens de samenvatting van Schiff was Yani het ermee eens dat er geen beslissende machtsstrijd zou komen zolang Soekarno president was. De grote vraag was wie Soekarno zou opvolgen. Een zelfverzekerde Yani zei dat de PKI haar aanhang overdreef. En hoe dan ook, de achterban van de PKI was ongewapend. In een directe confrontatie met het leger zou de PKI geen schijn van kans maken, benadrukte Yani. Als de PKI zou proberen de macht te grijpen terwijl Soekarno nog president was of daarna, zou het leger klaar staan om terug te slaan. Ongeveer zes maanden later was Yani dood, maar zijn politieke visie zou uitkomen.

De G30S en de militaire staatsgreep

De bloedige gebeurtenissen in de nacht van 30 september op 1 oktober hebben een lange schaduw geworpen over de Indonesische geschiedenis. Centraal in de gebeurtenissen stond de G30S, een groep pro-Soekarno-officieren met banden met een aantal PKI-leden, onder wie de leider D.N. Aidit. De groep wilde een aantal hoge officieren die bekend stonden als rechtse tegenstanders van Soekarno ontvoeren om vervolgens te eisen dat de president deze officieren zou ontslaan. Door slechte planning, miscommunicatie en het roekeloze gebruik van geweld mislukte het plan al snel. Het belangrijkste doelwit, legerleider en minister van Defensie A.H. Nasution, wist te ontsnappen. Enkele uren later werden de ontvoerde generaals, onder wie Yani, door hun ontvoerders vermoord.

Nadat Soekarno weigerde zijn steun aan de beweging te geven, koos de G30S voor een vlucht naar voren. In een radio-communique verklaarde de beweging dat ze een nieuw kabinet had gevormd, alhoewel ze nog steeds Soekarno erkende als president. Troepen onder leiding van de relatief onbekende Soeharto sloegen de beweging echter al snel neer. De betrokkenheid van PKI-leden bij de beweging en het aarzelende optreden van Soekarno, die noch een beweging kon steunen die generaals vermoordde, noch afstand kon doen van de PKI, maakten deze gebeurtenissen tot een perfecte gelegenheid voor de legerleiding om al bestaande plannen voor een staatsgreep uit te voeren. De G30S werd, om de titel van John Roosa's boek over de beweging te citeren, het 'voorwendsel voor massamoord'.

Het leger bracht al snel de media onder hun controle en begon een systematische lastercampagne tegen de PKI. De betrokkenheid van Aidit en andere partijleden werd gepresenteerd als het vermeende bewijs dat de partij als zodanig betrokken was geweest bij een mislukte staatsgreep. De door het leger gecontroleerde media verspreidden bizarre verhalen over het sadisme van de PKI. Een van dieze gruwelijke verhalen was dat leden van de aan de PKI gelieerde vrouwenbeweging Gerwani de generaals seksueel hadden gemarteld, verminkt en vermoord. Zoals Saskia E. Wieringa en Nursyahbani Katjasungkana schrijven, beseften de bedenkers van deze psychologische oorlogsvoering dat het toeschrijven van seksuele perversie aan Gerwani-leden een krachtig middel was om de hele beweging te demoniseren.

Aangemoedigd door de militaire propaganda vielen menigten PKI-kantoren en huizen van partijleden aan. Daarna volgde een systematische moordcampagne. Niet alleen werden PKI-aanhangers, of mensen die ervan verdacht werden de partij te steunen, op straat aangevallen, ze werden ook in grote aantallen gearresteerd, gevangengehouden in geïmproviseerde gevangenissen en kampen en vervolgens massaal vermoord. Jess Melvin laat zien hoe dit geweld al lang van tevoren door het leger was gepland. In de zes maanden na de nacht van 30 september werden minstens een half miljoen mensen vermoord. Het werkelijke aantal ligt waarschijnlijk dichter bij een miljoen. Een deel van de moorden werd gepleegd door bendes en rechtse milities in opdracht van het leger. Het leger martelde gevangenen systematisch en pleegde seksueel geweld tegen vrouwen. Volgens militaire cijfers zaten er in 1967 nog steeds 225.000 mensen gevangen vanwege hun vermeende banden met de G30S.

De eerste verwijzing naar deze dramatische gebeurtenissen door de Nederlandse ambassadeur was een terloopse opmerking: 'In hoeverre de gebeurtenissen van vanochtend een beleidswijziging noodzakelijk maken, is nog niet bekend.' Een week later merkte Schiff op dat in de media, die al onder controle van het leger stonden, 'de hetze tegen de PKI krachtig wordt voortgezet'; 'Ik heb de indruk dat het leger dit keer vastbesloten is om de kans te grijpen en de PKI definitief uit te schakelen.' De Nederlandse ambassadeur had wel één zorg: 'Zal het leger doorzetten?'

Een paar dagen later beschreef Schiff de situatie als 'de beste – en misschien laatste – kans voor het leger om zich politiek te doen gelden'; 'deze inschatting is natuurlijk reden voor optimisme over de verdere ontwikkelingen. Dat optimisme wordt, zoals ik elders heb opgemerkt, met name getoond door mijn Amerikaanse collega, die verwijst naar indrukken die zijn militaire attaché in legerkringen heeft opgedaan.' In de maanden daarna kwam de hoop van Schiff dat het leger 'door zou zetten' uit.

Nederlandse sympathie voor het Indonesische leger

De notulen van de wekelijkse vergadering van de Nederlandse ministerraad, voorgezeten door de premier, laten een soortgelijk beeld zien. Op 5 november 1965 werd uitgebreid gesproken over de mogelijke gevolgen van de gebeurtenissen in Indonesië. Anne Vondeling, minister van Financiën van de PvdA, herhaalde het verhaal van het leger over de G30S en zei blij te zijn 'dat de communistische revolutie te vroeg was uitgebroken' – dat wil zeggen, op een moment dat die nog kon worden onderdrukt. Soekarno was nog steeds president, maar het was al duidelijk dat het leger de macht in eigen handen aan het concentreren was.

Het Nederlandse kabinet had duidelijk als criterium dat maatregelen ten aanzien van Indonesië het leger ten goede moesten komen. Het was dan ook niet bereid positief te reageren op een verzoek van de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken Subandrio om Nederland te bezoeken. Subandrio stond bekend als vertrouweling van Soekarno en als pro-PKI. Een internationale reis zou zijn positie hebben versterkt. Het kabinet kwam ook bijeen om te bespreken of Nederland voedselhulp aan Indonesië moest geven. Zou die hulp de positie van Soekarno versterken, of juist die van het leger? 'In de strijd tegen het communisme kan rijst een goed wapen zijn', mijmerde PvdA-minister van Economische Zaken en toekomstig premier Joop den Uyl.

De volgende maand, op 17 december, bracht Vondeling de rol van het leger expliciet ter sprake: 'De stemming in het leger is zodanig dat men heeft besloten het communisme tot het bittere einde te bestrijden. Moet dat niet leiden tot een milder standpunt ten aanzien van Indonesische verzoeken om hulp? 'Indonesië is een groot land en een overwinning op het communisme daar zou heel belangrijk zijn'. Minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns van de christendemocratische KVP nam een voorzichtiger standpunt in, maar ook hij sprak van 'hoopvolle factoren', zoals de 'klappen die de PKI worden toegebracht'.

Een paar maanden later werd de kwestie van de voedselhulp, en wie daar politiek de vruchten van zou plukken, heel concreet. Begin maart 1966 zei de Nederlandse premier Cals dat hij via de Indonesische ambassade had gehoord dat het leger liever niet had dat Nederland hulp gaf. Een week later bracht Luns een soortgelijke boodschap over. Op dat moment bevond de militaire coup zich in een cruciale fase en had het leger er belang bij de crisis in Indonesië te verdiepen om Soekarno verder te verzwakken. In februari 1966 deed Soekarno een laatste poging om de macht te heroveren, maar in maart 1966 was de militaire coup bijna voltooid. De PKI was vernietigd en een in het nauw gedreven Soekarno droeg op 11 maart de feitelijke macht over aan generaal Soeharto. Pas toen begonnen Nederlandse politici weer over hulp te praten.

De machtsoverdracht van 11 maart was voor Schiff aanleiding om aan te dringen op een 'tastbaar bewijs van sympathie voor het nieuwe regime'. Eerder had hij in een brief aan een collega voorgesteld dat Nederland 50.000 gulden zou geven, 'gecamoufleerd' als rampenhulp. Kort daarna kondigde Luns aan dat Nederland inderdaad 50.000 gulden zou doneren als rampenhulp na overstromingen in Jolo.

In dezelfde maand kregen Luns en Cals twee geheime inlichtingenrapporten over het optreden van het leger. Een rapport over 'de executie van Aidit en andere communistische leiders' stelde botweg: 'Er is geen top meer van de PKI.' Het hele Centraal Bureau van de PKI 'is gewoon uitgemoord, ook al wordt gezegd dat ze zijn gedood of zelfmoord hebben gepleegd tijdens een vluchtpoging'. Het tweede rapport beschreef 'militaire operaties om de PKI physically uit te roeien'. Omdat Soekarno officieel nog steeds de opperbevelhebber van het leger was, kon het leger niet rechtstreeks tegen hem optreden.

Om Soekarno te ondermijnen, saboteerde het leger de economie en verhinderde het, zoals we hebben gezien, de komst van hulp die de gevolgen van de crisis had kunnen verzachten. Het leger steunde ook studentenorganisaties die tegen Soekarno protesteerden door hen vervoer en financiële steun te geven. De Nederlandse inlichtingendienst wist dat het leger de president ondermijnde: 'In plaats van een openlijke opstand tegen Soekarno, speelde het leger het over de band.'

Toen Luns en Cals deze rapporten kregen, was de militaire staatsgreep al een feit. Tot hij in 1998 door een volksopstand werd omvergeworpen, zou Soeharto als dictator over Indonesië regeren.

Slachtoffers van de Koude Oorlog

De laatste tijd komt er meer informatie naar buiten over buitenlandse betrokkenheid bij de militaire coup. Het lijkt erop dat de Indonesische generaals ook de Nederlandse autoriteiten om directe hulp hebben gevraagd. In oktober 1965 vertelde Schiff in een persoonlijke brief over een vreemd gesprek dat hij had gehad met iemand die zei namens het leger te spreken. Deze persoon, schreef Schiff, was op zoek naar 'cash bijdragen'. Schiff hield zich op de vlakte, niet omdat hij er principieel bezwaar tegen had, maar omdat hij bang was dat op een cruciaal moment bekend zou worden dat de voormalige kolonisator het leger steunde.

Het was niet de eerste keer dat anti-Soekarno-krachten de Nederlandse autoriteiten benaderden. Tijdens de PRRI/Permesta-opstand eind jaren vijftig hadden rebellen dat gedaan bij de Nederlandse autoriteiten in Nederlands Nieuw-Guinea. De Nederlanders wisten dat de Verenigde Staten hulp gaven aan de rebellen, maar kozen er zelf voor afstand te houden. Uit rapporten van Nederlandse functionarissen in West-Papoea blijkt dat zij sceptisch waren over de kansen van de rebellen en bang waren dat onthullingen over westerse steun aan hen onbedoeld de positie van Soekarno zouden versterken. Wel kreeg een aantal rebellen stiekem onderdak in door Nederland gecontroleerd gebied, maar alleen nadat ze een verklaring hadden ondertekend dat ze zich niet meer met politiek zouden bemoeien. Begin jaren zestig versloeg Soekarno, gesteund door de PKI, de rebellenbeweging en profiteerde inderdaad van publieke verontwaardiging na onthullingen dat de VS de rebellen steunde.

Begin 1966 kwam internationaal het nieuws naar buiten dat het geweld in Indonesië honderdduizenden levens had gekost. De interpretatie van dat nieuws werd sterk beïnvloed door de propaganda van het leger. Volgens het leger had de PKI geprobeerd met geweld de macht te grijpen. Ze zou een gewapende opstand hebben gepleegd en, zo beweerde het leger, een volksopstand hebben uitgelokt. In de archieven van de Nederlandse ambassade bevindt zich een artikel dat in oktober 1965 is gepubliceerd in de Indonesische Engelstalige krant Indonesian Herald. Die krant, oorspronkelijk een publicatie van het Indonesische ministerie van Buitenlandse Zaken, stond al onder controle van het leger toen het artikel verscheen waarin werd beweerd dat 'bepaalde krachten' (een verwijzing naar de PKI) het land probeerden te vernietigen door verdeeldheid te zaaien en 'communaal geweld' te veroorzaken.

Dergelijke militaire propaganda dat het geweld 'spontaan' was, een zogenaamd 'horizontaal' conflict, zou een groot deel van de internationale berichtgeving over de gebeurtenissen in Indonesië kleuren. Een ander aspect van de propaganda van het leger was dat het om een tweezijdig conflict ging, waarbij het leger een contraguerrilla voerde tegen door de PKI geleide guerrillastrijders. Westerse journalisten zoals Arnold C. Brackman namen dit soort beweringen van het leger klakkeloos over. In werkelijkheid was er nauwelijks sprake van gewapend verzet van de PKI en haar bondgenoten, omdat de partij niet voorbereid was op een gewapende strijd. Pas na enige tijd probeerden PKI-leden, zonder veel succes, gewapend verzet te organiseren.

De bewering dat het geweld in Indonesië een spontane uitbarsting van 'communaal geweld' was, sloot makkelijk aan bij Europese racistische ideeën. Dat dit geweld zo grootschalig kon zijn, werd verklaard met dezelfde ideeën over irrationele Indonesiërs die eerder waren gebruikt om de populariteit van de PKI te 'verklaren'. Typisch was een artikel in een Nederlandse krant die politiek dicht bij de PvdA stond, Het Parool. Het artikel uit februari 1966, geschreven door PvdA-lid Sal Tas, beschreef het geweld als 'hysterische woede-uitbarstingen' en het werk van 'een volk zonder gezonde samenhang'.

Hoewel de generaals nationalistische taal bleven gebruiken en Indonesië lid bleef van de beweging van niet-gebonden landen, keerde het land in feite terug naar het westerse kamp. De uitspraak van Time Magazine in april 1966 dat de vernietiging van de PKI 'het beste nieuws voor het Westen in Azië sinds jaren' was, werd berucht. Een ander dieptepunt was de beschrijving in juli 1966 door een columnist van de grootste Nederlandse krant, De Telegraaf, van de moord op 50.000 mensen op Bali als een daad van 'sombere schoonheid'.

Nadat het leger de macht had gegrepen, werden de slepende conflicten tussen Nederland en Indonesië, die waren ontstaan door de onteigening van Nederlandse bedrijven onder Soekarno, snel opgelost. In zijn memoires prees Luns, toen secretaris-generaal van de NAVO, hoe Soeharto Soekarno 'slim' aan de kant had gezet. In 1967 prees PvdA-parlementslid Jacques de Kadt het Indonesië van Soeharto, waar een beroemde PvdA-genoot, econoom Jan Tinbergen, het regime adviseerde, als een voorbeeld van de overgang van 'hysterisch communistisch nationalisme naar een gezond nationalisme'. Opvallend was dat Udink, de christendemocratische minister van Ontwikkelingssamenwerking, een bekend eufemisme voor koloniale verhoudingen gebruikte. Udink eiste een groot deel van de eer op voor de internationale hulp bij het stabiliseren van het nieuwe regime voor Nederland: 'Er bestaat immers nog steeds, of misschien beter gezegd, er bestaat weer een speciale relatie tussen Indonesië en Nederland.'

De rapporten van Schiff en de IDB en de notulen van de ministerraad geven allemaal een vergelijkbaar beeld. De Nederlanders verwachtten een confrontatie tussen het leger en de PKI en hoopten dat die confrontatie zou eindigen met een machtsovername door het leger. De gebeurtenissen in de nacht van 30 september kwamen als een verrassing, maar Schiff besefte al snel dat het leger de kans had aangegrepen om de PKI aan te vallen. Bij het nemen van beslissingen over diplomatieke contacten of hulp zocht de Nederlandse ministerraad naar manieren om het leger te steunen. Toen de definitieve overwinning van het leger duidelijk werd, gaven de Nederlandse autoriteiten financiële steun aan het nieuwe regime. Die steun, evenals de eerdere beslissingen over voedselhulp, waren niet doorslaggevend voor het succes van de staatsgreep. Het belang ervan was meer politiek: het gaf het nieuwe regime het signaal dat Nederland aan hun kant stond.

Tot op de dag van vandaag is er geen gerechtigheid voor de slachtoffers van de massamoorden door het leger. De meeste massagraven in Indonesië zijn geheim gebleven; rouwen kon alleen in het geheim. Niemand is ooit verantwoordelijk gehouden voor het genocidale geweld. Voor het 'democratische Westen' was het lijden van de slachtoffers een aanvaardbare prijs voor een overwinning in de Koude Oorlog.

Archieven

Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Buitenlandse Zaken

Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Financiën

Nationaal Archief, Den Haag, Raad van Ministers [Ministerraad]

Nationaal Archief, Den Haag, Ministeries voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en van Algemene Zaken (AZ): Kabinet van de Minister-President

Dit artikel stond op International Viewpoint. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos.

Eerdere artikelen van Alex de jong over dit onderwerp op Grenzeloos:

De wereld van moordenaars

De vergeten massamoorden

Een 'constructief bloedbad'

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop