Pensioenakkoord - onuitvoerbaar polder compromis

Een goed pensioen blijft een kwestie van fatsoen

De euforie over het in juni 2019 gesloten pensioenakkoord zal geen lang leven beschoren zijn. Feitelijk is het geen akkoord, hooguit een intentieverklaring om tot overeenkomsten te komen. Het is wel een resultaat dat past in een poldertraditie, vlees noch vis. De werkelijke problemen worden omzeild en in een mist van mythes gehuld, bijvoorbeeld de vergrijzing, de ontgroening en de vermeende krappe arbeidsmarkt. En de lange termijn mythe als zou er in de pensioenpotten niet voldoende vermogen zitten om het aanvullende pensioen te kunnen betalen. Het werkelijke plan van Rutte 3, de privatisering van het aanvullende pensioenstelsel, is slechts tijdelijk een halt toe geroepen.

Deze kritiek is geen trap na vanwege het teleurstellende resultaat van de ledenraadpleging en de aanvaarding van het akkoord door het Ledenparlement. Het glas is voor mij voor een kwart gevuld. In de samenleving wordt met veel belangstelling en sympathie het debat gevolgd over de Nederlandse oudedagsvoorziening dat de vakbeweging opende en een geweldige impuls kreeg door een groot aantal kaderleden. Het akkoord is echter voor de onderhandelaars een vrijbrief geworden om zich poldergetrouw weer op te sluiten in de achterkamertjes in een poging er alsnog iets van te maken. De discussie ligt echter al op straat en mag niet gesmoord worden. Hier hernieuwde aandacht voor 1) de problematiek van de arbeidsmarkt en 2) de kwestie van het vermogensbeheer.

Verklaring WPA/LCR

Maar eerst nog even dit. Afgelopen woensdag 10 juli is de Werkgroep Pensioen Activiteiten (WPA) van de sector senioren van de FNV en het Landelijk comité Red het Pensioenstelsel weer bijeen geweest en heeft daar een verklaring met grote meerderheid goedgekeurd (zie 386 ingezonden 1). Strekking: er is geen aanleiding om de gestelde eisen in de strijd om de pensioenen vaarwel te zeggen. Integendeel, ze zijn redelijk en staan recht overeind en zullen als toetssteen gelden om de verdere ontwikkelingen in de polder te volgen en te beoordelen.

En als de resultaten tegenvallen, dan zullen opnieuw acties worden gevoerd. Het is daarom van belang de regionale actiecomités in stand te houden en te versterken. Daarmee is tevens een structuur opgezet binnen de vakbeweging, op het niveau van de vereniging, om de discussie verder te organiseren. Die taak heeft de WPA/LCR op zich genomen.

Geen krappe arbeidsmarkt

De situatie op de arbeidsmarkt is anders dan wat ondernemers en Rutte 3 ons willen doen geloven. Dat betekent dat de benadering van de vakbeweging om mensen met zware beroepen eerder met werken te laten stoppen geen verbetering is. Hetzelfde geldt voor de beëindiging van de loopbaan na 45 jaar werken. Daarvoor zijn vier redenen.

Ten eerste, er is geen krappe arbeidsmarkt. Die zou er zijn bij meer vacatures dan het aantal beschikbare werknemers. Maar daar is geen sprake van bij een bruto arbeidsparticipatie (verhouding tussen de beroepsbevolking en de totale bevolking) van 51 procent. Weliswaar zijn er niet te vervullen vacatures, maar dat komt vooral door het gebrek aan mensen met een geschikte opleiding.
Daarnaast is de werkdruk hoog, denk aan de de zware beroepen – dus 'minder mensen voor meer werk'. Deze ontwikkeling heeft alles te maken met een veranderde arbeidsmarkt: veel flexibilisering en onzekere banen. Er wordt zoals dat heet 'anders gewerkt’, maar ondernemers en overheid hebben nagelaten mensen op te leiden om dat andere werk te doen. Als er werkelijk een krappe arbeidsmarkt zou zijn, dan zouden de ondernemers gaarne bereid zijn daarvoor hun portemonnee te trekken en de lonen flink te laten stijgen. Dat is namelijk de werking van elke markt, dus ook van de arbeidsmarkt.

Verlichting van de arbeid

Ten tweede, de gemiddelde arbeidsduur telt slechts 35 jaar.1 De verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar betekent dus een verdringing van jongeren op de arbeidsmarkt. Met als concreet gevolg dat mensen pas op hun 32ste jaar volwaardig kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt. Dat heeft een groot effect op de betaalbaarheid van de AOW en de opbouw van de aanvullende pensioenen. Daarbij komt dat de inzetbaarheid van mensen na hun 60ste aanzienlijk vermindert. De betaalbaarheid heeft Harrie Verbon al ontzenuwd in onze conferentie van 10 mei 2019.2

Ten derde, het probleem van de zware beroepen wordt niet opgelost door mensen eerder te laten stoppen met werken. Wel door hun werk te verlichten. Kleinere klassen, meer leraren. Meer handen aan de bedden in de zorg, fysiek zware arbeid terugdringen door verbetering van de arbeidsomstandigheden. Buschauffeurs laten rusten tussen de ritten door.
Een betere organisatie en verdeling van de arbeid is veel slimmer dan mensen opjagen en wanneer ze 'op zijn' te laten stoppen met een schamel pensioentje. Een goed pensioen is een kwestie van fatsoen.
Ten vierde, de flexibilisering van de arbeidsmarkt neemt hand over hand toe. De precarisering van de arbeid - onzekere banen met een laag onzeker inkomen - is fnuikend voor de garantstelling van de oudedagsvoorziening. Dus: behoud van koopkracht en echte banen.

Vermogensbeheer

De mist die opgetrokken wordt rond de toekomstige rendementen over het opgebouwde pensioenvermogen, geconcretiseerd door de vermaledijde rekenrente en dekkingsgraden, begint zeer hinderlijk te worden. Vooral wanneer de in Griekenland beruchte Dijsselbloem met zijn parameters nog eens olie op het vuur gooit. Ja, de rente is laag, en zal dat waarschijnlijk blijven. Dat komt, omdat er in de reële economie relatief weinig geld nodig is, zelfs in een hoogconjunctuur. Zo wordt het megaproject van de windmolens op de Noordzee, waar toch een gigantisch vermogen voor nodig is, door het Zweedse Vattenfals volledig uit eigen middelen gefinancierd. En ook over risicovrije beleggingen, zoals overheidsaandelen, wordt een laag rendement gescoord.

Volgens mij zou dat rendement vanwege het enorme vermogen evengoed nog wel voldoende zijn om het verschil tussen premieopbrengst en verplichtingen te dekken. Duidelijk is echter ook dat pensioenfondsen beleggen in productie dat niet geheel zonder risico is, maar waarbij de rendementen aanzienlijk hoger zijn. David Hollanders weet daar alles van, ook hij sprak op onze conferentie van 10 mei.3 Ik ga hem vragen mij van cijfers te voorzien en me ook nog eens goed uit te leggen hoe het met de organisatie hiervan zit. Wordt vervolgd.

1. De participatie begint serieus rond de 25 jaar, gaat al dalen na de 55 jarige leeftijd en daalt na 35 jaar werken sterk rond de 60 jarige leeftijd. Verhogen van de AOW leeftijd laat de curve verplaatsen naar rechts.
2. Harrie Verbon, hoogleraar Universiteit van Tilburg, één van de sprekers op de conferentie die de WPA/LCR gehouden heeft op 10 mei 2019. Zie: 383 extra 3.
3. David Hollanders, econoom Universiteit van Amsterdam. Hij sprak over het vermogensbeheer van de pensioenfondsen; de organisatie ervan en de omvang.

Dit artikel verscheen eerder op Solidariteit.

Dossier
Soort artikel

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop