Van de socialistische hymnen is De Internationale misschien wel het lied met de meest optimistische boodschap. De internationale belooft weldra ( ‘morgen’) te heersen op aard’. In het lied ging en gaat het om de vestiging van een democratische en rechtvaardige samenleving. Maar hoe sterk ‘de slaafgeborenen’ in het verleden ook streden, ‘ de oude vormen en gedachten’ wisten zich steeds van de ergste aanvallen te herstellen.
Ook nu maakt de economie een diepe crisis door, maar een overtuigend socialistisch alternatief heeft zich nog niet aangediend. We zien de doodsklokken hangen, maar het is de vraag of we het touw in handen krijgen om ze te luiden. Welke rol kan het internationalisme daarbij spelen?
Het lijkt verstandig om eens een blik te werpen op het verleden, nu de middelen om het tij te keren, beperkt lijken. Zijn er ‘verloren’ tradities die wellicht als inspiratie kunnen dienen? Hoe zag het internationalisme eruit in de jaren 1880 en 1890 toen de Nederlandse arbeidersbeweging ook pas aan het begin van de strijd stond? Hoe hielp het internationalisme de vroege beweging zich te vormen? Maar ook, waarom wendde de beweging zich er vanaf? Waarom ging ze onder leiding van de ex-predikant Domela Nieuwenhuis ertoe over een revolutionaire politiek te voeren met nationalistische middelen?
Solidariteit
Net als in zoveel andere landen was de Nederlandse arbeidersbeweging in de jaren 1870 en 1880 een bonte verzameling van culturen, organisaties, protesten en denkbeelden. De werkwijze van die vroege socialisten varieerde van de roep om algemeen stemrecht tot stakingen, van coöperatieve productie tot gezamenlijke inkoop, van spotliederen tot beleefd verzoek.
Al hadden plaatselijke en regionale tradities in de actiepatronen de overhand, toch beschikten de vroege socialisten bijna vanaf het begin over een wapen waarmee ze de beperkingen van hun repertoire trachtten te overstijgen. Ze deden vaak en met succes een beroep op de solidariteit, desnoods tot in het buitenland. Nu eens schoten buitenlandse kameraden met geld te hulp, zoals Antwerpse arbeiders de stakende Amsterdamse scheepstimmerlieden in 1869. Dan weer door politieke steun te geven, zoals tijdens de manifestatie in Amsterdam ter ere van de Commune van Parijs in mei 1872. De reden van die solidariteit kon een direct of indirect economisch eigenbelang zijn: samen sta je sterk. Of kwam voort uit een ethische overweging volgens welke de uitbuiting van lotgenoten elders strijdig werd geacht met tradities van fatsoen en rechtvaardigheid.
Het internationalisme, zeker dat van onderop, was dus van meet af aan een krachtig en veelvormig fenomeen. Maar waar het institutioneel ondemocratisch en zwak verankerd was, kon het soms weinig consistent en tegenstrijdig zijn. Dat bleek, zoals we zullen zien, uit het conflict tussen dezelfde Ferdinand Domela Nieuwenhuis de Socialistische Internationale dat er in 1894 mede toe leidde dat partijgenoten als Pieter Jelles Troelstra en de SDB de rug toekeerden en de SDAP oprichtten. Het riep bij Domela Nieuwenhuis nationalistische reflexen op.
Socialisme als zelfbevrijding
De SDB, gesticht in 1881, liet zich van meet af aan internationaal inspireren. Ze gebruikte het programma dat de Duitse sociaaldemocraten in 1875 in Gotha hadden aangenomen en liet zich door internationale contacten inspireren tot de keuze voor een socialisme van onderop. In mei 1880 bezocht Domela Zürich waar hij kennis maakte met toonaangevende Duitse socialisten. Het was een publiek geheim dat Marx en Engels wantrouwen koesterden tegen de invloed van gematigde, hervormingsgezinde figuren als de schatrijke Karl Höchberg en de theoreticus Eduard Bernstein deze het gemunt hadden op wat ze de ‘zonden van de partij’ noemden: het gebrek aan stijl en de openlijke minachting voor de voorname klasse, de bourgeoisie waarvan volgens hen verlichte elementen een rol konden spelen in de emancipatie van de arbeidersklasse. Marx en Engels klaagden dat het tweetal de arbeidersklasse kennelijk niet in staat achtte zichzelf te bevrijden.
Nederland was weliswaar niet het ideologische geweten van het socialisme, toch moest ook Domela zich de kritiek aantrekken. Net als Höchberg en Bernstein stond hij een partij voor waarin revolutionairen en reformisten elkaar de hand reikten. Domela richtte zich met het blad ‘Recht voor Allen’ vooral op liberalen, die het als hun opdracht zagen de massa van boven af te verheffen.
Het debat in Zürich liet Domela niet onberoerd. Terug in Nederland zette hij zich aan het ontwerpen van een nieuwe formule voor ‘Recht voor Allen’. Hij veranderde de krant van een links liberaal blad in een arbeidersblad waarin het proletariaat voortaan centraal stond. Het blad werd populairder en een stuk goedkoper. De nieuwe opzet illustreerde dat Domela zich Marx’ ‘Schlachtruf’ over de zelfbevrijding van de arbeidersklasse tot de zijne had gemaakt.
Socialisme-van-onderop versus socialisme-van-bovenaf
Domela stond aan het hoofd van een beweging die niet meer alleen uit traditionele groepen zoals handwerkslieden en geschoolde arbeiders bestond maar die was doorgebroken naar nieuwe lagen, zoals die van de ongeschoolde fabrieksarbeiders, werklozen en naar de land- en veenarbeiders. Zolang de beweging losjes georganiseerd bleef, zonder veel discipline en formele regels, was de dynamiek het grootste.
De SDB was een hybride formatie, die naast revolutionaire- en hervormingsgezinde socialisten, libertaire socialisten en coöperatieven, ook verdedigers van lokale en provinciale vormen van socialisme verenigde. Het conflict tussen Domela en Troelstra was meer dan een kwestie van persoonlijke aard of zomaar een verschil van tactisch inzicht. De strijd raakte het wezen van de socialistische politiek, waarbij Troelstra beheerst werd door de idee van een ‘socialisme-van-bovenaf’, waartoe de verovering van de macht in de staat een eerste stap was; en Domela door het aan zijn religieuze achtergrond en aan Karl Marx ontleende idee van proletarische zelfemancipatie. Het lijkt een paradox dat Domela juist in het verdedigen van dit socialisme-van-onderop afstand nam van het internationalisme, aanvankelijk een van zijn inspiraties en een pijler onder zijn succes.
Nationaal internationalisme
Dit afscheid van het internationalisme had alles te maken met de overheersende positie van de Duitse SPD in de Socialistische Internationale die vanaf 1889, honderd jaar na de bestorming van de Bastille, regelmatig bijeenkwam. De Duitsers eisten dat in de Internationale voorrang werd gegeven aan sociale- en arbeidswetgeving, een tactiek die vooral het machtige Duitse industrieproletariaat ten goede kwam, en veel minder een zwak ontwikkeld proletariaat als dat van Nederland. Domela koesterde een diepe weerzin tegen het parlement en tegen de staat. Hij achtte arbeidswetgeving zinloos zolang het kapitalisme een feit bleef.
Troelstra was pas kort in de beweging, maar schoot als een komeet omhoog. Zijn inspanningen waren erop gericht om de SDB, en na 1894 de SDAP, tot een moderne, parlementaire, hervormingsgezinde partij te maken. Voor zo’n partij speelde het proletariaat slechts de rol van passieve kiezer, niet die van een zelfstandig figuur dat naar de eigen bevrijding zocht. Troelstra rekende tot het proletariaat alleen de geschoolde loonarbeiders. Dagloners, werklozen, zieken, dieven, hoeren en schooiers, al wat maatschappelijk onderaan bungelde, het lompenproletariaat in de terminologie van Marx, viel er voor hem buiten. Want, aldus Troelstra, alleen de loonarbeider kon zich van zijn klassenbelang bewust worden. Alleen de loonarbeider was tot het inzicht in staat dat de maatschappij zich ontwikkelde volgens bepaalde wetten en dat de sociale kwestie om een rationele oplossing vroeg. Het socialisme was in Troelstra’s voorstelling een onpartijdige wetenschap; geen proletarische zelfbevrijding maar de activiteit van verlichte denkers en beroepspolitici.
Domela kon daar niet mee uit de voeten. Hij bezag het proletariaat vanuit een omvattender en moreler gezichtspunt. Hij rekende er alle verdrukten toe, inclusief de ongepolijste lawaaimakers en schipbreukelingen. Domela loofde hun onbevangenheid en authenticiteit, hun oncontroleerbare opstandigheid waaraan Troelstra en de zijnen een broertje dood hadden. Zelfs de loonarbeider had volgens de Friese advocaat een strakke, leidende hand nodig. Want, zoals hij in een bui van openhartigheid zei, ‘de stumperds missen nou eenmaal het verstand om over de grote vragen te oordelen.’
Achter het conflict over wel of geen deelname aan parlementaire arbeid school dus een ernstig verschil van inzicht in de aard en de historische rol van de arbeidersklasse. Konden de lagere klassen wel of geen zelfstandige rol spelen? Zo niet, dan was het proletariaat gedoemd de gevangene van de maatschappelijke hiërarchie te blijven en werd socialistische politiek een zaak van heren. Domela vond dat onverdraaglijk.
Germanofobie en antisemitisme
Om het project van de revolutie te redden, liet Domela geen middel onbeproefd om de leden tegen de lokroep van het nationale en internationale reformisme te mobiliseren. Hij schroomde niet om zich van anti-Joodse en van nationalistische anti-Duitse sentimenten te bedienen. Bij de socialisten drüben trokken ‘heren met pelsjassen’, ‘bankiers, meerendeels joden’ aan de touwtjes. Domela’s schimpscheuten op de vermogende SPD bestuurder Paul Singer, vriend van Bebel en Liebknecht, bleven niet onopgemerkt. Volgens een tijdgenoot leken ze verdacht veel op die van de beruchte antisemiet Adolf Stöcker, prediker aan het Pruisische hof.
Domela bestempelde het reformisme als het ware tot een Duitse ziekte. In de anti-Joodse campagne tegen de leiding van de SPD mengde hij het klassieke, op etniciteit gebaseerde vooroordeel, dat Duitsers een speciale voorliefde hadden voor tucht, gezag en conservatisme met als keerzijde een gebrek aan vrijheidsliefde en revolutionair elan. Die racistische stereotypen dienden hem vooral om in het conflict met Liebknecht en zijn ‘knecht’ Troelstra de eenheid rond zijn persoon te waarborgen. De uiterst xenofobe toon sprak aan in een tijd dat nationale bewegingen toch al de wind in de rug hadden.
Domela kende maar twee vormen van socialisme, die werelden van verschil vertegenwoordigden: een Franse die altijd levenslustig, vurig, vermetel en idealistisch was, en een Duitse, dogmatisch, materialistisch, en gedisciplineerd. In een poging zijn beweging te redden van corruptie door parlementarisme en hoge heren nam Domela zijn toevlucht tot een xenofobie die onverenigbaar was met de idealen van de Internationale en die met zelfs de geringste notie van menselijke emancipatie niets van doen had.
Jan Willem Stutje is schrijver van de biografieën van CPN-kopstuk Paul de Groot en de marxistische denker Ernest Mandel. In maart 2012 komt bij uitgeverij Atlas zijn biografie uit van Domela Nieuwenhuis (J.W. Stutje, Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Een romantische revolutionair, Amsterdam/Antwerpen 2012).
Reactie toevoegen