Su Sanniang was een Chinese generaal uit het midden van de negentiende eeuw. Zij vocht in de grote Taiping-opstand, die duurde van 1851 tot 1864 (Taiping betekent Hemelse Vrede, of Hemels Rijk van Grote Vrede - Taiping Tianguo). De opstand bracht meerdere imponerende vrouwelijke generaals voort.
Su was haar achternaam en Sanniang (of Sanmei) betekende dat zij de derde dochter in de familie was. Een eigen voornaam had ze niet. Su Sanniang was geboren in de Zuid-Chinese streek Guang-dong. Later trok ze samen met haar man naar Guilin in de provincie Guangxi, waar zij op het land werkten. Haar man werd daar door rondzwervende rovers vermoord. Sanniang besloot wraak te nemen. Ze organiseerde een groep van honderden jonge mannen en trok daarmee door de streek, op zoek naar de moordenaars. Die vond ze tenslotte. Na de geslaagde wraakoefening werd haar groep achtervolgd door regeringstroepen en zij werd een soort Robin Hood. Ze roofden van de rijken en deelden uit aan de armen, waardoor de naam en faam van Su snel groeiden. Bij het uitbreken van de Taiping-opstand schaarden Su en de twee duizend man die zij toen onder haar bevel had, zich bij de opstandelingen. Zo werd Su een van de eersten van de vele vrouwen die een belangrijke rol zouden spelen in honderd jaar opstand en revolutie in China in de negentiende en de twintigste eeuw.
Hakka-vrouwen
In het gebied Guang-dong, waar Su Sanniang vandaan kwam, was het - in tegenstelling tot het noorden van China - gewoon dat vrouwen op het land werkten. Ze plukten er thee, verbouwden er rijst en ploegden met de waterbuffel. De Hakka-vrouwen (een nationale minderheid, die afstamde van migranten uit het noorden van China) zongen veel bij hun werk in de heuvels. Er heerste armoede, maar omdat de vrouwen noodgedwongen mee moesten werken voor de schamele kost, gaf dat hen een zekere onafhankelijkheid ten opzichte van de mannen. Ze bonden ook niet hun voeten af, zoals dat in veel andere gebieden in China al honderden jaren het vernederende lot van vrouwen was. Dat zou hun zware arbeid onmogelijk hebben gemaakt. Uit de vele overgeleverde – vaak erotisch getinte - volksliederen van de Hakka's bleek er een veel opener verhouding tussen mannen en vrouwen te bestaan dan in de rest van China. De vrouwen gingen hier niet zo gebukt onder de beperkende traditionele Confuciaanse normen.
Utopie
In Guangxi, één van de streken waar het Hakka-volk leefde, begon de Taiping-opstand in 1851, toen een rebellenleger van tienduizend mannen en vrouwen de keizerlijke troepen versloeg. Ook de leider van deze opstand, Hong Xiuquan (Hoeng Sjioe-tj’uan) (1814-1864), was een Hakka en van boerenafkomst. Hong was beïnvloed door een protestantse zendeling en geloofde dat hij de tweede zoon van God was. Hij noemde zich Christus' jongere broeder. In 1843 organiseerde hij een religieuze gemeenschap, het Genootschap van Godaanbidders, en hij zag in de 'Grote Harmonie' van Confucius de ideale toekomstige maatschappij. China kende een traditie van geheime genootschappen in het verzet tegen de keizerlijke dynastie. In zijn 'Proclamatie' schreef Hong: "Alle mannen in de wereld zijn broeders, alle vrouwen in de wereld zijn zusters." Tien jaar later schreef hij zijn plannen voor een utopie: een agrarische communistische samenleving, waarin het land collectief eigendom zou zijn van vrouwen en mannen. Iedere familie zou een stuk land krijgen in verhouding tot de leeftijd van de leden. Wat de familie niet nodig had voor de eigen consumptie zou worden afgedragen aan de graanschuren van de gemeenschap. Privé-accumulatie van rijkdom werd door de Taiping verboden. Ambachtslieden werden in 'hemelse bataljons' georganiseerd. De administratie en de belastingen werden gereorganiseerd. Vrouwen kregen gelijke rechten. Buitenlanders werden als gelijken en als gasten beschouwd.
Door de oorlogsomstandigheden en interne zwaktes van de beweging werd het Taiping-programma niet integraal in praktijk gebracht. Maar westerse reizigers (en enkele solidaire buitenlandse medestrijders) in het gebied van de opstandelingen waren getroffen door de sfeer van hartelijkheid en eenvoud en door de relatieve welvaart van de gemeenschap. En niet in de laatste plaats door de effectiviteit waarmee de emancipatie van vrouwen werd aangepakt.
Achtergrond
De historische context van de Taiping-opstand was de snel verslechterende toestand in China na de nederlaag in de eerste Opiumoorlog (1839-1842) tussen China en Engeland. Het was een periode van neergang van de keizerlijke dynastie, met de daarbij behorende corruptie, armoede, hongersnoden en overstromingen die het gevolg waren van het verwaarlozen van de infrastructuur in het land (vooral de dijken). Het regiem had zich ook zwak getoond tegenover de toenemende penetratie van het Westen in China.
Het is in de Westerse geschiedenisboeken nogal verdrongen dat de Britten in de negentiende eeuw een van de grootste drugsdealers aller tijden waren, dat hun (illegale) opiumhandel met China zeer grote kapitalen opleverde en China uitholde, ziek maakte en corrumpeerde. De opbrengsten van de opiumhandel met China financierden voor een aanzienlijk deel de Britse koloniale heerschappij in India. Daar hadden de Britten al in de achttiende eeuw de controle gekregen over de productie van opium. De eerste Opiumoorlog brak uit omdat de Chinese keizer de opiumhandel aan banden wilde leggen. Later braken er nog meer Opiumoorlogen tegen China uit, in 1856-1858 en in 1860 en daarin werkten de Fransen met de Engelsen samen. In de eerste Opiumoorlog namen de Britten bezit van Hongkong. De Britse opiumhandel met China zou nog tot 1917 voortduren en de bezetting van Hongkong tot 1997.
Opstand
Het startsein van de Taiping was de opstand van Hong in Guangxi op 11 januari 1851. De Taiping-opstand begon met het vernielen van vooroudertabletten in Confuciaanse dorpstempels, zoals de Calvinisten in de Nederlanden in de zestiende eeuw begonnen met hun beeldenstorm in katholieke kerken en kloosters.
Guangxi was het achterland van Canton, waar al langer een sterke westerse invloed was. Hele families namen aan de opstand deel en vrouwen werden snel ingeschakeld. De militaire organisatie van de rebellen werd verdeeld in een 'mannenkamp' en een 'vrouwenkamp'. De kinderen bleven bij de moeders en in het begin mochten de kampen slechts één keer per week bij elkaar komen. De gezinnen werden dus ontbonden en de vrouwen hadden hun eigen militaire hiërarchie in hun kamp. De regeringstroepen van de keizerlijke Manchu-dynastie hadden groot ontzag voor de vrouwentroepen van de opstandelingen.
Aan de andere kant van de wereld schreef Marx in juni 1853 in de New Yorkse Daily Tribune enthousiast over “de Chinese revolutie” en de invloed die daarvan uit zou kunnen gaan op het revolutionaire elan in Europa.
Klein paradijs
De Taiping veroverden in maart 1853 Nanjing (Nanking, de tweede stad van het rijk), na een lange mars en nadat ze met een grote vloot de rivier de Yangtze waren afgezakt. Ze noemden de stad hun 'klein paradijs'. Daar hielden ze elf jaar stand. In die tijd veranderde het 'vrouwenkamp' van louter
militaire organisatie in een leefgemeenschap. In de veroverde gebieden dwongen de opstandelingen vrouwen in die structuur van het ‘vrouwenkamp’ te leven en te werken en als eerste maatregel maakten ze een eind aan het vernederende voetbinden. Dat ging niet altijd erg zachtzinnig. Daarna werden de vrouwen aan het werk gezet voor de verdediging van de stad en de opbouw van het 'klein paradijs'. Iedere vorm van privé-bezit werd afgeschaft. Heel wat vrouwen bezweken aan de zware arbeid, waaraan ze niet gewend waren. Vrouwen uit de hogere standen pleegden soms liever zelfmoord dan te moeten werken. Maar tegelijkertijd was het werk voor veel vrouwen - die altijd thuis waren opgesloten - het eerste contact met de maatschappij.
Na het nodige gemor werd in 1855 de strikte scheiding tussen de vrouwen- en mannenkampen verzacht en mochten echtparen samenwonen. Het puriteinse regiem werd gezien als een vorm van discipline en kracht tegen de sterke vijand. Op prostitutie stond de doodstraf. Opiumschuiven, kindermoord en dobbelen waren verboden. De huwelijkswetgeving werd aangepast en monogamie werd norm (wat de leiders van de opstand er niet van weerhield er vele bijvrouwen op na te houden en hun eigen aristocratische leventje te leiden). Om de discipline te handhaven werd er een systeem van intensief ideologisch onderricht opgezet.
De Taiping kenden een grote militaire discipline en zij beschikten over enkele briljante militaire leiders, die het bevel voerden over honderdduizenden soldaten. Zij werkten soms samen met andere opstandige bewegingen, die in een groot deel van China in die periode aan de gang waren, zoals de boerenopstand van de Nian en meerdere grote 'mohammedaanse' opstanden.
Nederlaag en vernietiging
De opstandige beweging raakte op den duur steeds meer verzwakt door gebrek aan kader en door de bloedige fractiestrijd in de leiding. Hong had zichzelf tot keizer uitgeroepen en hij trok steeds meer macht naar zich toe. Daartoe speelde hij zijn oude kameraden, die hij tot koning benoemd had, tegen elkaar uit. Na de verovering van Nanking in 1853 had Hong de belangrijke strategische fout gemaakt om niet meteen op te trekken tegen Peking (Beijing). Kort voor het einde van de opstand stierf Hong een natuurlijke dood.
In 1864 werd de Taiping-opstand uiteindelijk neergeslagen door de keizerlijke legers van de Qing-dynastie onder leiding van Tseng kwo-tan (Zeng Guofan), met hulp van buitenlandse troepen en Engelse en Amerikaanse wapens en officieren. Dat ging ten koste van zo'n vijftien miljoen slachtoffers en daarmee werd de nederlaag van de Taiping-opstand de bloedigste slachting in de geschiedenis van de mensheid tot aan de Eerste Wereldoorlog.
De opstandelingen hadden lange tijd goede contacten onderhouden met de buitenlanders, omdat zij de westerse cultuur en technologie ten nutte wilden maken voor de modernisering van China. Maar na lang aarzelen en aanvankelijk een neutrale opstelling, kozen de imperialistische machten – met de Engelsen voorop - uiteindelijk voor steun aan het zwakke keizerlijke regiem en de Chinese elites en tegen de Taiping. De opiumhandel was hierin een belangrijk argument.
De traditionele patriarchale familie was in het gebied van de Taiping tijdelijk ontbonden geweest en vrouwen hadden een belangrijke rol gespeeld in de massale opstand, die een lange strijd inluidde tegen de oude maatschappij en de imperialistische overheersing. Miljoenen mensen hadden meegedaan in deze revolutionaire boerenopstand voor een betere wereld. Het Messiaanse christelijke gedachtegoed dat een deel van de opstandelingen inspireerde zien we later terug bij andere boerenbewegingen, bijvoorbeeld op Sicilië en in de huidige Braziliaanse beweging van landloze boeren, de MST.
Literatuur.
Chinese Women in a Century of Revolution 1850-1950; Ono Kazuko; Stanford University Press.
Geschiedenis van China; D. van der Horst; Aula.
Des guerres de l'opium á la guerre franco-chinoise 1840-1885; J. Chesneaux et M. Bastid; Hatier Université.
A History of China; W. Eberhard; Routledge & Kegan Paul.
China, Tradition and Transformation; J.K. Fairbanks and E.O. Reischauer; George Allen & Unwin.
The Taiping Peasant Revolt; John Newsinger. In Monthly Review, October 2000.
Britain’s Opium Wars; John Newsinger. In Monthly Review, October 1997.
The Taiping Rebellion (3 vols.) Franz Michael. Seattle, University of Washington Press, 1972.
Gods Chinese Son; Jonathan Spence. London, Harper Collins, 1996. (Biografie van Hong)
Reactie toevoegen