Je moet een beetje zoeken tussen de vele cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek produceert. De moeilijkheid bij inkomensvergelijkingen is dat je het begrip inkomen op vele manieren kunt definiëren, en dat er bijvoorbeeld grote veranderingen zijn opgetreden in de samenstelling van huishoudens en de regelingen op het gebied van uitkeringen en belastingen. Voor de vraag wat mensen nu feitelijk in de portemonnaie krijgen, vind ik het meest voor de hand liggend om de zogenoemde gestandaardiseerde gemiddelde huishoudinkomens te vergelijken.
Geen groei
In het gestandaardiseerde gemiddelde huishoudinkomen worden alle huishoudinkomens omgerekend tot het besteedbaar inkomen van vergelijkbare eenpersoonshuishoudens. Het besteedbaar inkomen is het persoonlijk inkomen vermeerderd met huursubsidie, kinderbijslag, tegemoetkoming studiekosten en dergelijke. De premies voor sociale zekerheid en de te betalen belasting wordt op het getal in mindering gebracht. Ook een aantal andere effecten worden gecorrigeerd. Het feit dat mensen meer in deeltijd zijn gaan werken (en dus minder verdienden) en - aan de andere kant - de toename van het aantal tweeverdieners, beïnvloeden de cijfers natuurlijk wel enigszins.
Het is een beetje ingewikkelde rekensom, maar dit gestandaardiseerde gemiddelde inkomen van huishoudens geeft uiteindelijk een redelijk beeld van de ontwikkeling in wat mensen per huishouden reëel te besteden hebben.
Uit tabel 1, waarin een overzicht wordt gegeven naar leeftijd, wordt duidelijk dat vooral de jongeren tot 25 jaar een neergang in het gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden te verwerken hebben gekregen. Vooral onder Paars (vanaf 1994) hakte het erin.Verder blijkt dat, in zijn algemeenheid, het besteedbare huishoudinkomen de afgelopen twintig jaar gemiddeld nauwelijks is toegenomen. Tussen 1977 en 1985 was er zelfs een aanzienlijke daling.
In tabel 2 worden de verschillende economische categorieën onderscheiden. Daaruit blijkt, dat vooral bijstandsontvangers en WAO-ers een gestage teruggang in het gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen meemaakten. De kabinetten Lubbers zetten die trend al in, Paars zette het voort. Opvallend is ook de teruggang bij de studenten. Hun inkomen is sinds 1990 bijna gehalveerd. Het idee, dat studenten de verslechteringen in de studiebeurzen wel opvangen met (flexibele) deeltijdbaantjes is een sprookje.
Inkomensongelijkheid
In de afgelopen twintig jaar is vooral de inkomensverdeling ongelijker geworden. Tussen 1977 en 1981 werd de ongelijkheid groter, vooral als gevolg van de toenemende werkloosheid waardoor in veel huishoudens het besteedbaar inkomen kelderde. Tussen 1981 en 1985 was er een stabilisatie, vooral omdat er sprake was van dalende lonen en uitkeringen in combinatie met waardevaste pensioenen. Tussen 1985 en 1990 steeg de inkomensongelijkheid opnieuw. Weer stijgende lonen, stagnerende uitkeringen, toenemende verschillen tussen een- en meerpersoonshuishoudens en meer tweeverdieners. Tussen 1990 en 1995 veranderde er weinig. Maar na het aantreden van Paars, vanaf 1995, nam de ongelijkheid weer toe.
Ondanks alle retoriek over de bestrijding van armoede heeft de overheid de afgelopen twintig jaar een beleid heeft gevoerd van vergroting van inkomensverschillen en verslechtering van sociale rechten, zowel voor werknemers als voor uitkeringsgerechtigden. Op de sociale zekerheid werd fors bezuinigd en de arbeid werd flexibeler.
Het aantal personen met een minimumuitkering steeg gestaag, tot 1,2 miljoen in 1997. In 1991 moesten tussen de 400.000 en 600.000 huishoudens van het een sociaal minimum rondkomen, 230.000 tot 310.000 huishoudens zaten daar zelfs onder. Sindsdien is het aantal huishoudens dat moet rondkomen van het sociale minimum weer met 12 procent gegroeid. Het aandeel van minimumuitkeringen in het totaal van de sociale zekerheid liep op van 25 procent begin jaren zeventig tot 50 procent midden jaren ’80. Vandaag bedraagt het 62 procent.
Het lapwerk van incidentele maatregelen door gemeenten en Paarse kabinetten op het gebied van bijzondere bijstand, kwijtscheldingsregelingen en huursubsidie bij sterk stijgende huren verergert de situatie eerder dan dat het een oplossing biedt. De grens wordt steeds scherper. Neemt je inkomen toe tot iets boven het sociale minimum, dan vervallen allerlei regelingen onmiddellijk, waardoor je besteedbaar inkomen in feite daalt. Banenpoolers hebben ervaren wat dit betekent: steeds meer mensen komen in de armoedeval terecht.
Voor wie zelf eens wil stoeien met cijfers: recente gegevens over de inkomensontwikkelingen in de afgelopen 20 jaar staan in het meinummer van de Sociaal-economische maandstatistiek, een tijdschrift van het CBS. De titel van het artikel luidt: 'inkomensverdeling 1977-1997'. Ook te raadplegen via internet: http://www.cbs.nl.
Tabel 1.
Inkomen van huishouding naar leeftijd (leeftijd van de persoon met het hoogste inkomen) | 1977 | 1981 | 1985 | 1990 | 1995 | 1996 | 1997 |
Totaal | 30,0 | 29,1 | 27,3 | 31,5 | 31,9 | 32,0 | 32,2 |
Tot 25 jaar | 25,2 | 19,6 | 18,4 | 18,9 | 16,9 | 16,3 | 16,5 |
25 tot 35 jaar | 29,1 | 28,2 | 26,8 | 31,2 | 31,5 | 31,4 | 31,6 |
35 tot 45 jaar | 29,7 | 29,3 | 27,7 | 32,7 | 32,6 | 32,7 | 32,7 |
45 tot 55 jaar | 34,3 | 33,5 | 30,8 | 37,2 | 37,4 | 37,7 | 38,0 |
55 tot 65 jaar | 33,9 | 33,8 | 31,2 | 35,4 | 35,3 | 35,4 | 35,6 |
65 jaar en ouder | 26,5 | 27,0 | 25,6 | 28,7 | 29,1 | 29,3 | 29,6 |
Tabel 2.
Inkomen van huishoudens naar sociaal-economische categorie (sociaal-economische categorie van persoon met hoogste inkomen) | 1977 | 1981 | 1985 | 1990 | 1995 | 1996 | 1997 |
Totaal | 30,0 | 29,1 | 27,3 | 31,5 | 31,9 | 32,0 | 32,2 |
Actief | 31,9 | 31,5 | 30,0 | 34,9 | 35,4 | 35,3 | 35,5 |
Zelfstandige | 35,4 | 33,9 | 34,7 | 43,7 | 40,0 | 38,9 | |
Ambtenaar | 36,4 | 35,0 | 31,7 | 37,3 | 39,0 | 39,3 | 39,7 |
Overige werknemer | 29,1 | 29,1 | 28,0 | 32,7 | 33,7 | 33,7 | 34,0 |
Overig actief | 45,8 | 44,8 | 40,3 | 53,0 | 51,1 | 49,1 | 47,9 |
Niet actief | 26,4 | 24,8 | 23,1 | 25,6 | 28,0 | 28,5 | 26,6 |
Arbeidsongeschikte | 27,1 | 27,1 | 23,1 | 25,1 | 24,5 | 24,4 | 24,2 |
Pensioenontvanger tot 65 jaar | 29,5 | 30,3 | 29,1 | 33,7 | 33,0 | 33,7 | 33,6 |
Pensioenontvanger 65 jaar en ouder | 25,4 | 26,2 | 25,0 | 28,0 | 28,7 | 29,0 | 29,2 |
Bijstandsontvanger | 18,1 | 17,4 | 16,6 | 16,9 | 16,4 | 16,1 | 15,9 |
Overig niet actief, waaronder: | 22,9 | 14,9 | 17,6 | 17,3 | 18,7 | 20,3 | 21,7 |
studenten | 8,0 | 6,0 | 5,2 | 4,3 |
Reactie toevoegen