De Europese commissie en de Europese regeringen hebben de marsroute naar een nieuw Europa uitgezet. Het verschil in wetten en regels tussen de landen moet verdwijnen. De vrije markt en ‘eerlijke’ concurrentie moeten voor welvaart zorgen.
Over de richting lijkt men het eens, maar de uiteenlopende nationale belangen werpen barrières op. Bovendien gooit zo nu en dan de Europese bevolking roet in het eten, zoals met het referendum tegen de Europese grondwet. Welke alternatieven stelt links daar tegenover?
Doen wij het beter?
Ook ter linkerzijde proberen we tot meer internationale samenwerking te komen. Dat was niet altijd vanzelfsprekend. Het Europees Sociaal Forum(ESF) is eigenlijk een unicum. Zelfs in de strijdbare jaren zestig durfde men nauwelijks te dromen van bijeenkomsten met zo veel organisaties en mensen.
De samenwerking is vooral op gang gekomen door de kritiek op het sociaal model dat de Europese Unie en het Internationale Monetaire Fonds propageren. De acties daartegen speelden een sleutelrol, ook buiten Nederland. Overal stonden dezelfde thema’s centraal: de aanval op de pensioenen, op de ziektekostenregelingen en andere sociale wetten. Zo hadden de Oostenrijkers voor ons en de Belgen na ons ieder hun eigen Museumplein. Onder aanvoering van Bolkestein werd in alle talen, tot in Oost-Europa toe, rondgebazuind dat we te duur zijn en dat we langer moeten werken. Daartegen liep de Europese vakbeweging te hoop.
Alternatief.
Maar kritiek op dit liberale model met zijn marktwerking en afbraak van sociale vangnetten is niet genoeg. Weliswaar worden we door het gevoel dat we een ander Europa willen met elkaar verbonden, maar hoe dat andere, sociale Europa er uit moet zien en hoe daar te komen blijft vooralsnog onduidelijk. De critici zitten eigenlijk met een zelfde soort probleem als waar regeringsleiders mee kampen: welke eisen te stellen en hoe deze te realiseren? Het is de kernvraag van iedere ESF evaluatie: het was geweldig maar wat gaan we nu doen?
Internationale staking.
Laten we beginnen met de actie; dat is het interessantst. Links en de vakbeweging zoeken samenwerking omdat overal dezelfde verslechteringen plaatsvinden. Soms vindt dat een kristallisatiepunt, zoals tegen de Bolkestein-richtlijn. Een richtlijn die het mogelijk maakt om overal de arbeidswetgeving te versoepelen en CAO’s te ontduiken.
Vakbonden zijn geen knip voor de neus waard als zij alleen oproepen tot internationale actie, maar van de strijd in eigen land tegen ontduiking van CAO’ s of tegen de erbarmelijke arbeidsomstandigheden van immigranten uit Oost-Europa afzien. De roep dat alleen Europees iets gedaan kan worden, mag de strijd op nationaal of lokaal niveau niet vervangen. Dat versterkt slechts het Calimero-gevoel: zij zijn groot en ik is klein, er is niks tegen te doen. De kunst is het verbinden van de verschillende niveaus met elkaar.
Een voorbeeld waar dat goed lukte, is de strijd in de havensector tegen de Port Package; tegen het openstellen van havenwerk voor niet havenarbeiders die bereid zijn onder slechte arbeidsvoorwaarden te werken. Natuurlijk is in de havens sprake van een goed georganiseerde beroepsgroep, maar er zijn meer ervaringen, zoals de staking tegen de oorlog in Irak. Deze eerste internationale Europese staking na de tweede wereldoorlog duurde 15 minuten. Dat is niet lang en de staking was lang niet in heel Europa, maar het was wel de eerste keer! Natuurlijk kunt je aanvoeren dat geen mens voorstander van oorlog is en dat slechts een minderheid deelnam vanuit de gedachte de oorlog met een staking te kunnen stoppen. Inderdaad! De meeste deelnemers zullen hooguit uiting hebben gegeven aan machteloosheid en frustratie. Maar is die ervaring daarom minder belangrijk? Het drukt ons vooral op het feit dat de motieven van mensen soms verschillen. Die kloven overbruggen vergt een ingewikkeld proces van educatie en strijd, dat door dit soort stakingen wel degelijk gestimuleerd wordt.
Simpel.
Een zelfde probleem speelt ook bij zoiets ogenschijnlijks simpel als de acties voor meer loon. De Europese Metaal Federatie, waar FNV Bondgenoten bij is aangesloten, is mordicus tegen het inleveren van loon in ruil voor werk. Toch komt het regelmatig voor, zoals onlangs bij Siemens in Duitsland. Eigen korte termijn belangen, angst en illusies spelen ook binnen links een rol.
Ook de akkoorden over loonmatiging waarmee de FNV in de SER instemde, konden in de Europese federatie niet op bijval rekenen. Maar bedenk wel dat niet alleen in de Nederlandse vakbeweging veel gediscussieerd wordt over hoe hoog een looneis moet zijn. Daarbij spelen verschillen in vooruitzichten tussen economische sectoren een rol, maar ook verschillen tussen landen en vooral tussen Oost- en West- Europa.
In de GUE-conferentie is veel gediscussieerd over een Europees minimumloon. Het lijkt eenvoudig. Daar is toch niemand een tegenstander van? Maar toch, hoe hoog moet het loon dan zijn en doet dat recht aan de vele economische en juridische verschillen tussen de landen? Verschillen op het gebied van inkomenspolitiek en sociale wetgeving. Vragen die gesteld werden: hoe is de huisvesting geregeld? Koopt of huurt de meerderheid van de bevolking? Hangt de hoogte van de werkloosheidsuitkering samen met het minimumloon? Wat is de relatie tussen het minimumloon en de CAO lonen?
In Zweden kent men geen wettelijk minimumloon. Daar wordt in elke CAO een minimum afgesproken. Een bedrijf zonder CAO is ondenkbaar. Het zou geboycot worden tot er wel een CAO is. Dat is traditie. We zouden graag ook hier zien dat de vakbeweging solidair actie voert om in elke bedrijf een cao te krijgen, maar dat komt niet vanzelf. De situatie in Zweden is historisch gegroeid en de Zweedse vakbeweging is bang die traditie kwijt te raken als er een wettelijk minimumloon komt.
Werk.
Een ander voorbeeld is de arbeidstijdverkorting. In de jaren tachtig internationaal een populair item. Nog steeds is het volgens mij een effectief antwoord op de werkloosheid. Maar niet in combinatie met flexibilisering zoals tegenwoordig, nu er veel in deeltijd wordt gewerkt, mensen lang in flexibele contracten zitten en soms meerdere banen hebben. Nu komen daar de grote verschillen bij in werktijden tussen het oude Europa en de nieuw toegetreden landen. Verschillen mede veroorzaakt door de grote werkloosheid daar. De rijen voor de winkels werden er ingeruild voor de rijen voor het arbeidsbureau. Bovendien spelen in West-Europa verschillen tussen de generatie die werkweken van 40 uur of langer maakte en de jongere generatie, die opgroeide in flexibiliteit en werkonzekerheid. De oudere generatie ziet de ATV-dagen als een verworvenheid: “het is onze tijd, wij hebben ervoor betaald!” en beschouwt de ATV niet als antwoord op de werkloosheid; in een kortere tijd zijn ze in feite alleen maar meer gaan werken. Dat maakt het niet makkelijk om te zeggen 35 uur per week voor iedereen nu! Het is minder vanzelfsprekend dan dertig jaar geleden.
Uitwerkingen blijven moeilijk. Maar uiteindelijk draait het om concrete zaken. Om rechten die voor iedereen duidelijk zijn: het recht op een leefbaar inkomen, het recht op een normale baan en op een opleiding. Het recht op beschikking over je eigen tijd en je eigen leven. Vooral ook het recht op organisatie, om samen met anderen de bestaanszekerheid voor iedereen te verbeteren. Rechten die steeds minder vanzelfsprekend zijn in een tijd waarin het individu voor alles zelf verantwoordelijk wordt gemaakt. Een ideologie waarmee het kapitaal steeds meer de risico’s van economische tegenslag bij de werkende bevolking legt.
Het recht op organisatie en een antwoord op de nieuw gepredikte eigen verantwoordelijkheid zijn essentieel om een goede verbinding met de ‘nieuwe’ Europese landen te maken. De nieuwkomers staan anders tegenover de Europese integratie. Daar wordt een reële verbetering van verwacht. Dat deze integratie neerkomt op een wedren naar het afvalputje, wordt niet zo ervaren. Het recht op eigen democratische organisatie, het recht zelf te beslissen heeft er toppriorititeit. Want nu de ideologie van de eigen verantwoordelijkheid er school maakt, ontbreken nog steeds een recht op werk en op een behoorlijk loon. De mogelijkheid daar collectief voor op te komen is van levensbelang.
Wie doet het beter.
Vakbonden en andere sociale organisaties alleen kunnen geen verandering afdwingen. Onderlinge samenwerking en het uitwerken van eisen aan de politiek zijn minstens zo belangrijk. Strijd voor behoud van elke arbeidsplaats moet samengaan met het opkomen voor (nationale) wetten die het verbieden of moeilijker maken dat winstgevende bedrijven zomaar hun hielen lichten naar lage lonen landen.
Doen we het beter? De verschillende belangen die de Europese regeringsleiders parten spelen, zitten ook ons dwars. Het verschil in tempo en tijdstip, waarop verworven rechten worden aangevallen, maken coördinatie internationaal moeilijk. Het is een proces van kleine stappen, van lokale strijd en nationale en internationale coördinatie. Een proces van uitleggen, van contacten organiseren en mensen zelf een rol geven.
In de Europese metaalbonden is een begin gemaakt. In alle nationale CAO’s moet een individueel recht op scholing komen. Er is een tien punten plan opgesteld waar ieder de zaken uit kan halen die in eigen land te realiseren zijn. Het is misschien niet wereldschokkend maar het is wel essentieel dat duidelijk gemaakt wordt dat het om een Europese eis gaat. Ook het Europees Sociaal Forum en alle andere overleggen en acties vormen een begin. Hoe bescheiden de resultaten ook zijn, de inzet is hoog: een Europees sociaal model is er immers nooit geweest. Wie dit het eerst af heeft, komt als winnaar te voorschijn.
Reactie toevoegen