Een scherp en terecht oordeel dat Gans mede ingegeven was door Van der Heijdens neiging de Holocaust te relativeren met verwijzingen naar de massamoord op de Armeniërs, de moordpartijen in Cambodja en Rwanda, de uitroeiing van de Indianen of de verwoesting van Carthago. Zo’n relativering, waarschuwt Gans in navolging van de Holocaust-historicus Saul Friedländer, kan er toe leiden dat de Shoah bij de bestudering van het nationaal-socialisme uit het gezichtveld verdwijnt.
De uniciteit van de Shoah staat ook ter discussie in de indrukwekkende studie van Enzo Traverso ‘De oorsprong van het nazigeweld’, die onlangs in een Nederlandse vertaling verscheen. Traverso, een Italiaanse marxistische historicus, publiceerde eerder over de Holocaust, onder andere ‘Understanding the Nazi Genocide’ en ‘The Marxists and the Jewish Question’, even scherpzinnige als oorspronkelijke analyses.
Het leidt geen twijfel dat Traverso Gans in haar kritiek gesteund zou hebben, maar anders dan de Amsterdamse historica is het Traverso niet te doen om de verdediging van de uniciteit van Auschwitz tegenover een blindmakende drift tot relativeren. Die slag, zo lijkt Traverso te zeggen, werd al geleverd tijdens de Duitse Historikerstreit in de jaren tachtig. Met de erkenning van het unieke karakter van de Shoah die hier in debat met revisionisten als Ernst Nolte werd gewonnen, kwam een einde aan een lange periode van onverschilligheid en verdringing. Was de Shoah nooit meer dan een voetnoot in de geschiedenis, sindsdien zette de geschiedschrijving een forse stap vooruit en kreeg de westerse wereld een deel van zijn collectieve geheugen terug.
Auschwitz verrijkte onze woordenschat met de term genocide en de singulariteit ervan kwam misschien wel het diepst
tot uiting in het uiteenrijten van de elementaire solidariteit die alle menselijke relaties schraagt en de mens in staat stelt in de ander een medemens te herkennen, ondanks vijandigheden, conflicten en oorlogen. Het verbreken van die band van naïef vertrouwen had simpelweg niemand ooit voor mogelijk gehouden. Het was een van de unieke historische aspecten van de joodse genocide.
Maar, zoals gezegd, dit inzicht dateert alweer van de jaren tachtig van de afgelopen eeuw, en de huidige (al dan niet gedwongen) rituele bevestiging draagt het gevaar in zich tot retoriek te vervallen en de horizon van onze kennis te beperken. Waar, zoals de literator en kampgevangene Primo Levi het noemde, het begrip van de gebeurtenis halt houdt voor ‘het zwarte gat’ van de bevattelijkheid, kunnen we daar geen genoegen mee nemen. We moeten voort om een van de moeilijkst te bevatten trauma’s te duiden, die onveranderd als een open zenuw op het lichaam van Europa rust. Die uitdaging heeft Traverso in deze erudiete en originele studie voorbeeldig opgenomen.
Bij alle erkenning van de uniciteit van de gebeurtenis, beperkt Traverso zich niet tot Duitsland noch tot de twintigste eeuw. Zo stapt hij, net als met de stelling dat de oorsprong van de Shoah niet exclusief binnen de geschiedenis van het antisemitisme gezocht moet worden, buiten de gevestigde academische perken. In een vijftal hoofdstukken onderzoekt hij de maatschappelijke context waarbinnen het naziregime ontstond. Traverso werkt daarbij de banden uit tussen het nazisme en het racisme en imperialisme van de negentiende eeuw en onderzoekt, geïnspireerd door het late werk van Edward Said naar een tot nu toe verborgen gebleven dimensie, die van de koloniale wereld. Dit is in de woorden van Traverso een bedachte en gefantaseerde ruimte van anders-zijn, die diende om de vormen van nazistische overheersing te legitimeren. Hierdoor laat het koloniale geweld zich herkennen als vooroefening van de uitroeiingsambitie van het moderne racisme. Het nazisme bewerkstelligde, aldus Traverso, de samensmelting van twee paradigmatische figuren: de jood, de ‘ander’ van de westerse wereld, en de ‘ondermens’(‘Untermensch’), de ‘ander’ van de gekoloniseerde wereld.
In een bij vlagen huiveringwekkend betoog neemt Traverso ons mee in een zoektocht die in de eerste plaats de materiële voorwaarden van de nazistische uitroeiing in kaart brengt: de modernisering van de moordtechnieken en hun beheer tussen de industriële revolutie en de Eerste Wereldoorlog. Gaskamers en crematoriumovens vormden daarvan het eindpunt. Voorts laat hij zien welke ontwikkeling de racistische en antisemitische stereotypen doormaakten vanaf het fin de siècle van de negentiende eeuw: het ontstaan van een ‘klassenracisme’ dat een raciale terminologie plakte op de sociale tegenstellingen van de industriële maatschappij en de arbeiderklassen gelijkstelde aan ‘de wilden’ van de koloniale wereld; vervolgens de verbreiding van een nieuw maatschappijideaal, gesneden naar eugenetische snit en tot slot de verschijning van een nieuwe voorstelling van de jood als metafoor voor een ziekte van het maatschappijlichaam. De geleidelijke versmelting van deze beide ontwikkelingslijnen, de een materieel, de ander ideologisch vond ten slotte volledig plaats in het nationaal-socialisme.
Met deze provocerende studie heeft Traverso het onderzoek naar de culturele oorsprongen van het fascisme en nazisme in nieuwe banen geleid. Voor wie het ‘grijze’ geschiedbeeld van Chris van der Heijden ongeloofwaardig is, een opluchting.
Enzo Traverso, De oorsprong van het geweld. Een Europese genealogie, Amsterdam 2010 14.95 euro
Reactie toevoegen