De strijd tegen fossiel kapitalisme is onlosmakelijk verbonden met de strijd voor gerechtigheid in het Midden-Oosten.
Al meer dan een eeuw lang speelt het Midden-Oosten een centrale rol in het tot stand komen van de hedendaagse wereldorde. Tegenwoordig is de regio 's werelds grootste exporteur van olie en haar enorme reserves hebben de opkomst van het fossiele kapitalisme en de zich ontvouwende klimaatcrisis gevormd. Het belang van de olie uit het Midden-Oosten reikt echter veel verder dan haar rol als energiebron. De rijkdom die het genereert, is onlosmakelijk verbonden met de wereldwijde wapenhandel en het moderne financiële systeem. Die dynamiek heeft ervoor gezorgd dat het Midden-Oosten een permanent aandachtspunt is van de westerse mogendheden, met name de VS. Om te begrijpen waarom de strijd tegen het fossiele kapitalisme onlosmakelijk verbonden is met de strijd voor gerechtigheid in het Midden-Oosten, is het noodzakelijk om na te gaan hoe olie, militarisme en imperium de afgelopen eeuw met elkaar verweven zijn geraakt.
Europees fossiel imperium
De wortels van die orde liggen in het begin van de twintigste eeuw. Met de ineenstorting van het Ottomaanse Rijk in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog verdeelden Groot-Brittannië en Frankrijk het Midden-Oosten in invloedssferen en controlegebieden. Olie speelde daarbij een belangrijke rol: de regio beschikte over overvloedige oliereserves, die goedkoop te winnen waren en geografisch dicht bij Europa lagen. De winning van die olie werd gecontroleerd door een handvol Europese bedrijven, die minimale royalty's betaalden aan lokale vorsten die door het koloniale bewind in stand werden gehouden. In dat stadium waren Amerikaanse oliemaatschappijen nog nauwelijks aanwezig in de regio.
Hoewel steenkool in die vroege fase van het koloniale bewind nog steeds de belangrijkste fossiele brandstof ter wereld was, werd olie steeds belangrijker, vooral voor het voeren van oorlog. [1] In 1914 verklaarde Winston Churchill bijvoorbeeld dat de oliereserves van Iran essentieel waren voor de Britse marine om over te schakelen van steenkool naar oliegestookte schepen.
Schepen die op olie voeren, waren veel lichter, sneller en hadden geen ruimte nodig voor omvangrijke kolenopslagplaatsen; ze konden dus extra wapens en bemanning vervoeren. De strategische omschakeling naar olie voor de Britse marine was afhankelijk van de Britse koloniale overheersing in het Midden-Oosten. In die tijd werd de oliewinning en -raffinage in Iran beheerd door de Anglo-Persian Oil Company, een bedrijf dat eigendom was van de Britse regering. [2] Tegenwoordig kennen we dat bedrijf als BP.
Twee transities: van steenkool naar olie en van Europese naar Amerikaanse dominantie
In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog verschoof het mondiale energiesysteem definitief van steenkool naar olie als primaire fossiele brandstof (hoewel die verschuiving niet gepaard ging met een daling van het steenkoolverbruik, dat bleef groeien en in 2024 een recordniveau bereikte). Die energietransitie hing nauw samen met de opkomst van de VS als leidende wereldmacht, die de door de oorlog verzwakte West-Europese staten verdrong. In tegenstelling tot het grootste deel van Europa beschikte de VS over enorme binnenlandse oliereserves en domineerden Amerikaanse oliemaatschappijen de internationale productie.
Het Midden-Oosten speelde een essentiële rol in de wereldwijde verschuiving in het gebruik van fossiele brandstoffen. Door de snel groeiende vraag naar olie wilde Washington zijn binnenlandse reserves beschermen tegen exportdruk die de prijzen in eigen land zou kunnen opdrijven. Het Marshallplan bepaalde daarom dat in de energiebehoeften van Europa voornamelijk vanuit het buitenland moest worden voorzien, en olie uit het Midden-Oosten was relatief goedkoop, overvloedig aanwezig en makkelijk te vervoeren. Meer Marshallplan-steun werd besteed aan olie dan aan enig ander product – en het grootste deel daarvan kwam uit het Midden-Oosten. [3] Als zodanig was de naoorlogse overgang van steenkool naar olie in West-Europa evenzeer een ontwikkeling in het Midden-Oosten als in Europa.
De twee onderling verbonden overgangen die in die periode plaatsvonden, gingen gepaard met het uiteenvallen van de oude door Europa gecontroleerde orde in het Midden-Oosten. [4] In de hele regio ontstonden antikoloniale en Arabische nationalistische bewegingen, met name in Egypte, waar een door Groot-Brittannië gesteunde monarch, koning Farouk I, in 1952 omvergeworpen werd door een staatsgreep onder leiding van de populaire militair Gamal Abdel Nasser. De overwinning van Nasser leidde tot een scala aan sociale strijd in de hele regio, waarbij politieke bewegingen op grote schaal opriepen om de olievoorraden te nationaliseren en die rijkdom te gebruiken om de gevolgen van de koloniale overheersing ongedaan te maken.
Naarmate de politieke greep van Groot-Brittannië en Frankrijk in het Midden-Oosten verzwakte, nam de Verenigde Staten het voortouw om zich te vestigen als de dominante externe macht in de regio. De opmars van Washington was gebaseerd op twee belangrijke allianties. De eerste was met Saoedi-Arabië. In de jaren veertig en vijftig hadden Amerikaanse oliemaatschappijen de volledige controle over de Saoedische olieproductie verworven. Saoedi-Arabië was echter niet immuun voor radicale, linkse bewegingen en arbeidersonrust en er was zelfs een nasseristische stroming binnen de Saoedische koninklijke familie. Geconfronteerd met die uitdagingen gaf de VS onvoorwaardelijke steun aan een conservatieve factie van de Saoedische monarchie, leverde wapens, trainde de Saoedische Nationale Garde en steunde hen tegen zowel interne rivalen als regionale nationalistische stromingen. Op die manier werd Saoedi-Arabië opgenomen in een door de VS gecentreerde regionale en mondiale orde.
De tweede pijler van de Amerikaanse macht was Israël – vooral na de oorlog van 1967, waarin Israël Egypte en een coalitie van andere Arabische staten versloeg en daarmee een zware slag toebracht aan het nasserisme en radicale politieke stromingen in de regio. [5] Vanaf dat moment begon de VS Israël jaarlijks voor miljarden dollars aan militair materieel en financiële steun te leveren, wat het tot op de dag van vandaag nog steeds doet.
Net als apartheid in Zuid-Afrika is de alliantie tussen de VS en Israël gebaseerd op het feit dat Israël een koloniale nederzetting is: een land dat is gesticht op basis van de onteigening van de oorspronkelijke Palestijnse bevolking en de voortdurende racistische uitsluiting van Palestijnen die in het land zijn gebleven (hetzij onder militaire bezetting op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, hetzij als Palestijnse burgers in Israël). Een aanzienlijk deel van de Israëlische samenleving profiteert van die onteigening en het geweld tegen de Palestijnse bevolking en ze zijn die privileges gaan zien in raciale en messiaanse termen. Met die specifieke sociale structuur en zijn afhankelijkheid van externe steun om te kunnen overleven, is Israël een veel betrouwbaardere bondgenoot van de VS dan een normale 'klantstaat' (zoals Egypte of Jordanië, die altijd moeten reageren op sociale en politieke druk van onderop).
Dat is de reden waarom Israël, ondanks een hoger BBP per hoofd van de bevolking dan het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk, meer cumulatieve buitenlandse hulp van de VS heeft ontvangen dan enig ander land ter wereld. De voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Alexander Haig beschreef Israël ooit als 'het grootste Amerikaanse vliegdekschip ter wereld'. Joe Biden noemde Israël in 1986 'de beste investering van 3 miljard dollar die we doen' en stelde dat 'als Israël niet bestond, de Verenigde Staten van Amerika een Israël zouden moeten uitvinden om haar belangen in de regio te beschermen.'
Naast de militaire en economische steun heeft de Amerikaanse staat ook voortdurend gewerkt om elke internationale veroordeling van Israël te blokkeren. Sinds 1945 was meer dan de helft van alle resoluties van de VN-Veiligheidsraad waartegen de VS haar veto heeft uitgesproken, kritisch over Israël. Die steun van de VS aan Israël is niet gebonden aan een bepaalde president of partij – hij wordt gedeeld door beide partijen in de VS en is al meer dan zestig jaar onveranderd.
Olie, OPEC en petrodollars
In 1960 vond er een belangrijke verandering plaats in de wereldwijde olie-industrie met de oprichting van de Organisatie van Olie-exporterende Landen (OPEC) door vijf grote olieproducerende landen: Iran, Irak, Koeweit, Saoedi-Arabië en Venezuela. [6] Toen de OPEC werd opgericht, hadden de oprichtende staten nog geen volledige controle over de enorme oliereserves binnen hun eigen grenzen. In plaats daarvan werd de winning, raffinage en verkoop van bijna alle olie in de wereld gedomineerd door zeven Amerikaanse en Europese oliemaatschappijen, beter bekend als als de 'Seven Sisters'.
Die bedrijven waren de voorlopers van de huidige westerse oliegiganten, zoals ExxonMobil, Chevron, Shell en BP. Van het olieveld tot de benzinepomp controleerden de Zeven Zusters de wereldwijde winning van olie – ook in de OPEC-lidstaten – die ze verscheepten en verwerkten tot geraffineerde producten die werden verkocht aan de eindconsument (voornamelijk in westerse markten). Cruciaal was dat de Zeven Zusters ook de prijs van ruwe olie bepaalden en minimale royalty's betaalden aan de OPEC-regeringen voor het recht om hun olie te winnen.
Met de oprichting van de OPEC begonnen de grote olieproducerende landen echter controle uit te oefenen op de winning en productie van ruwe olie in hun eigen landen. Op mondiaal niveau verzwakte de geleidelijke nationalisatie van olie door die landen de macht van westerse bedrijven over de olie-industrie en droeg ze bij aan de opkomst van staatsoliemaatschappijen (NOC's) in landen als Saoedi-Arabië. In 1970 bezaten westerse oliemaatschappijen meer dan 90 procent van de oliereserves buiten de VS en de Sovjet-Unie; tien jaar later was hun aandeel gedaald tot minder dan een derde. [7]
De nationalisatie van olie betekende ook dat westerse oliemaatschappijen hun vermogen om de olieprijs vast te stellen verloren, wat in de jaren zeventig tot een reeks grote prijsstijgingen leidde. Nu olie de belangrijkste fossiele brandstof ter wereld was, betekenden die prijsstijgingen dat olieproducerende landen enorme financiële rijkdom begonnen te vergaren uit de export. Tussen 1965 en 1986 verdienden alleen al de OPEC-leden in het Midden-Oosten ongeveer 1,7 biljoen dollar aan de verkoop van olie, waarvan Saudi-Arabië meer dan 40 procent voor zijn rekening nam. [8] Die enorme financiële overschotten – destijds door waarnemers 'petrodollars' genoemd – vormden een cruciaal onderdeel van de mondiale financiële architectuur zoals die zich vanaf de jaren zeventig ontwikkelde. Het belangrijkste was dat ze bijdroegen aan de versterking van de positie van de VS – aan de top van een internationaal financieel systeem dat rond de dollar was gecentreerd – de Amerikaanse financiële markten en de Euro-Amerikaanse financiële instellingen.
De relatie van de VS met Saoedi-Arabië en de andere monarchieën in de Golf was cruciaal voor de ontwikkeling van dat financiële systeem. De steun van de VS aan de Saoedische monarchie garandeerde dat de controle over de olie niet zou worden gebruikt om het mondiale politieke systeem radicaal te verstoren. Cruciaal was ook dat de Saoedi's ermee instemden dat de prijs van olie in Amerikaanse dollars zou worden vastgesteld (tot halverwege de jaren zeventig werd ongeveer 20 procent van de internationale olietransacties in Britse ponden uitgevoerd). Dat droeg bij aan de versterking van de positie van de Amerikaanse dollar als internationale reservevaluta, omdat alle landen gedwongen waren grote hoeveelheden dollars aan te houden om hun import van 's werelds belangrijkste grondstof te financieren. [9]
Voor de VS betekende dat ook dat de internationale vraag naar dollars groter was dan de binnenlandse behoefte, waardoor de VS meer in het buitenland kon uitgeven dan ze verdienden, zonder zich al te veel zorgen te hoeven maken over inflatie of wisselkoersen, waar andere landen wel mee te maken hadden. Omdat de dollar als mondiale reservevaluta fungeerde, kreeg de VS een enorme invloed op andere landen door te dreigen met sancties of uitsluiting uit het Amerikaanse banksysteem. Die realiteit zien we vandaag de dag nog steeds terug.
Een belangrijk onderdeel van die financiële structuur betrof de hercirculatie van de petrodollars uit de Golf naar de Amerikaanse financiële markten. [10] Eén kant hiervan was de aankoop van Amerikaanse staatsobligaties en andere Amerikaanse effecten. Er werd een reeks geheime overeenkomsten gesloten tussen de Amerikaanse regering en de Saoedische monarchie om de olie-inkomsten naar de Amerikaanse markten te leiden, en tegen het einde van de jaren zeventig bezat Saoedi-Arabië een vijfde van alle schatkistcertificaten en obligaties die in het bezit waren van regeringen buiten de VS. De Golfregio ontpopte zich ook als een van de grootste kopers van in de VS geproduceerde wapens en militair materieel, een relatie die tot op de dag van vandaag voortduurt.
Oost-Oost-verbindingen
Gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw ging de olie-export uit de Golfstaten grotendeels naar West-Europa en Noord-Amerika, waarbij de petrodollars via de hierboven beschreven routes weer terugvloeiden naar de westerse financiële markten. Vanaf het begin van de jaren 2000 begon de geografie van de olie-industrie echter drastisch te veranderen, samen met de opkomst van China als de nieuwe 'werkplaats van de wereld'. De opkomst van China als centrum van de wereldwijde productie en industrie zorgde voor een snelle groei van de energiebehoeften van het land, die grotendeels werden gedekt door import.
In 2000 was China goed voor slechts 6 procent van de wereldwijde vraag naar olie; in 2024 verbruikte het land ongeveer 16 procent van de wereldwijde olie, meer dan heel Europa. Tegenwoordig gaat bijna de helft van de wereldwijde olie-export naar Oost-Azië, voornamelijk naar China. Het grootste deel van de Chinese olie-import komt uit het Midden-Oosten, met name uit de Golfmonarchieën en Irak. China heeft ook gezorgd voor een enorme toename van de vraag naar aardgas: in 2024 ging iets minder dan een vijfde van de wereldwijde export van vloeibaar aardgas (LNG) naar China, waarbij de Golfregio de op één na grootste leverancier van die export was (na Australië).
De export van olie en gas uit de Golf wordt grotendeels gecontroleerd door de nationale oliemaatschappijen (NOC's) in de regio, zoals Saudi Aramco, momenteel de grootste oliemaatschappij ter wereld. In tegenstelling tot in de jaren zeventig houden de NOC's uit de Golf zich niet langer alleen bezig met de winning van ruwe olie, maar hebben ze hun activiteiten uitgebreid naar de raffinage, petrochemie (zoals kunststoffen en kunstmest), marketing, scheepvaart en logistiek. Bedrijven als Aramco zijn ook een reeks joint ventures gestart in China, Zuid-Korea en Japan, waardoor de onderlinge afhankelijkheid tussen de markten van de Golf en Oost-Azië is toegenomen. Die 'Oost-Oost'-koolwaterstofkringloop is nu een belangrijke as van de wereldwijde productie en consumptie van fossiele brandstoffen en wordt grotendeels gedomineerd door NOC's uit de Golf en China, in plaats van door de traditionele westerse oliemaatschappijen.
De groei van de wereldwijde vraag naar olie en gas in verband met de opkomst van China gaat gepaard met twee decennia van relatief hoge olieprijzen. Voor de monarchieën in de Golf heeft dat geleid tot een nieuwe petrodollarboom, waarbij triljoenen dollars aan olie-inkomsten naar hun centrale banken en staatsinvesteringsfondsen (SWF's) zijn gevloeid. De omvang van die rijkdom blijkt gedeeltelijk uit de deviezenreserves van de Golfstaten, die in 2024 800 miljard dollar bedroegen, de op drie na grootste ter wereld na China, Japan en Zwitserland. Naast die reserves van de centrale banken wordt bijna 5 biljoen dollar aan activa beheerd door in de Golfstaten gevestigde SWF's – ongeveer 40 procent van de wereldwijde SWF-rijkdom.
Ondanks de verschuiving van de energie-export van de Golfstaten naar het oosten, blijft de rijkdom van de regio uit de petrodollars grotendeels geconcentreerd op de financiële markten van de VS en West-Europa.
De investeringen van de Golfstaten in Amerikaanse aandelenmarkten zijn bijvoorbeeld bijna verdrievoudigd sinds 2017 en vertegenwoordigen nu ongeveer 5 procent van alle buitenlandse investeringen in Amerikaanse bedrijven. In lijn met historische patronen is ook de export van westerse militaire hardware naar de Golfstaten de afgelopen tien jaar explosief gestegen. Tussen 2019 en 2023 ging meer dan een vijfde van de wereldwijde wapenexport naar de Golf, waarmee die regio alle andere regio's ter wereld overtrof. Het gaat daarbij om vliegtuigen, schepen en raketten, die voor het overgrote deel door de VS worden geleverd, naast Italië, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.
In de periode 2016-2020 ging ongeveer een kwart van de Amerikaanse wapenexport naar Saoedi-Arabië alleen, en ook in de periode 2020-2024 bleef Saoedi-Arabië de grootste afnemer van Amerikaanse wapens. Door die aankopen vormen de militaire uitgaven van de Golfstaten een belangrijke inkomstenbron voor Amerikaanse militaire bedrijven en worden tegelijkertijd de bredere strategische banden tussen de monarchieën in de Golf en de Amerikaanse staat versterkt.
Wapenovereenkomsten met Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) hebben ook bijgedragen aan het voortbestaan van aanverwante industrieën in landen als Groot-Brittannië, waar de verkoop van straaljagers aan Riyad van cruciaal belang is gebleken voor het voortbestaan van de binnenlandse lucht- en ruimtevaartsector. Die wapens zijn op hun beurt door de Golfstaten ingezet om een steeds assertiever buitenlands beleid te voeren, met de meest destructieve gevolgen in Jemen en Libië, maar ook in pogingen om de politieke koers in het Midden-Oosten en de Hoorn van Afrika te beïnvloeden.
Waarom Palestina een klimaatkwestie is
Die energie- en petrodollarsstromen moeten worden begrepen tegen de achtergrond van de bredere geopolitiek van het Midden-Oosten. Centraal hierbij staat de relatieve verzwakking van de Amerikaanse macht in de regio in de afgelopen twee decennia, een trend die versnelde na de invasie van Irak in 2003. Hoewel Washington de dominante externe speler blijft, wordt zijn positie steeds meer betwist door andere staten, waaronder China en Rusland. Regionale machten – zoals Turkije, Saoedi-Arabië, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten – blijven hun invloed uitbreiden, ook al blijven ze nauw verbonden met de Amerikaanse militaire en financiële structuren.
Iran, dat sinds de revolutie van 1979 buiten dat door de VS verankerde alliantiesysteem staat, streeft ook naar eigen regionale netwerken en strategieën, waardoor het vaak in conflict komt met Washington. Die dynamiek vormt een cruciaal onderdeel van de een bredere verzwakking van de Amerikaanse wereldheerschappij en ontvouwt zich te midden van de overlappende sociale, politieke en ecologische crises van onze hedendaagse wereld.
Geconfronteerd met die uitdagingen heeft de VS getracht haar leidende rol in het Midden-Oosten te herbevestigen. De sleutel hiertoe is een langdurige poging om de twee belangrijkste pijlers van de Amerikaanse macht in de regio – de Golfmonarchieën en Israël – te verbinden in één blok dat aansluit bij de belangen van de VS. [11] Een duidelijke indicatie van die strategische koers kwam met de door Trump gesteunde Abraham-akkoorden in 2020, waarbij de VAE en Bahrein hun betrekkingen met Israël formeel normaliseerden.
Die overeenkomst, die tot stand kwam dankzij aanzienlijke Amerikaanse stimulansen, maakte de weg vrij voor een vrijhandelsovereenkomst tussen de VAE en Israël in 2022 – de eerste in zijn soort tussen Israël en een Arabische staat. Soedan en Marokko volgden al snel, waardoor Israël formele diplomatieke betrekkingen heeft met vier Arabische staten. Vandaag de dag heeft Israël formele betrekkingen met landen die ongeveer 40 procent van de bevolking van de Arabische regio vertegenwoordigen, waaronder enkele van de grootste politieke en economische machten.
Steun voor Israël en zijn genocidale oorlog in Gaza vormt een integraal onderdeel van de Amerikaanse strategie. De militaire expansie van Israël sinds 2023 – van Gaza tot Libanon en Iran – is een poging geweest om de politiek van de regio te herschrijven en de weg vrij te maken voor een soort normalisatie met de Golfstaten (met name Saoedi-Arabië) als onderdeel van een naoorlogs akkoord. Door de militaire macht van Israël te koppelen aan de koolwaterstofreserves, de enorme financiële overschotten en de op de dollar gebaseerde oliehandel van de Golfstaten, wil Washington zijn verzwakte regionale en mondiale positie weer versterken. Succes zou niet alleen de invloed van de VS in het Midden-Oosten veiligstellen, maar ook een beslissende hefboom bieden in een bredere confrontatie met China (vooral gezien de afhankelijkheid van China van olie-importen uit de Golf).
Uiteindelijk kan die dynamiek niet los worden gezien van de cruciale positie van het Midden-Oosten in onze op fossiele brandstoffen gebaseerde wereld. De Golfstaten en hun nationale oliemaatschappijen verdubbelen hun inspanningen op het gebied van de productie van koolwaterstoffen, waardoor de planeet op een traject van onvermijdelijke klimaatramp terechtkomt.
Voor de VS is die toenemende expansie van fossiele brandstoffen – gekoppeld aan hun strategische alliantie met de Golfmonarchieën en hun normalisatie met Israël – een cruciale bron van macht in een tijd waarin de Amerikaanse wereldheerschappij steeds meer uitdagingen ondervindt. Zonder het verbreken van die allianties kan er geen ontmanteling van de fossiele orde plaatsvinden, noch enige echte Palestijnse bevrijding. Daarom is Palestina in wezen een strijd tegen het fossiele kapitalisme – en daarom is de buitengewone strijd om te overleven die de Palestijnen vandaag de dag voeren, in Gaza en daarbuiten, onlosmakelijk verbonden met de strijd voor de toekomst van de planeet. [12]
Noten
1. Timothy C. Winegard, The First World Oil War, University of Toronto Press: 2016.
2. Mattin Biglari, Nationalising Oil and Knowledge in Iran: Labour, Decolonisation and Colonial Modernity, 1933-51, Edinburgh University Press: 2025.
3. David S. Painter, 'The Marshall Plan and Oil', Cold War History, 2009, vol. 9, pp.159-175.
4. Adam Hanieh, Crude Capitalism: Oil, Corporate Power, and the Making of the World Market, Verso: 2024.
5. Adam Hanieh, Robert Knox en Rafeef Ziadah, Resisting Erasure: Capital, Imperialism and Race in Palestine, Verso: 2025.
6. Giuliano Garavini, The Rise and Fall of OPEC in the Twentieth Century, Oxford University Press: 2019.
7. Brian Levy, 'World Oil Marketing in Transition', International Organization, 1982, vol. 36, pp. 113-133.
8. Hanieh, Crude Capitalism.
9. Ibid.
10. David E. Spiro, The Hidden Hand of American Hegemony: Petrodollar Recycling and International Markets, Cornell University Press: 1999.
11. Hanieh, Knox en Ziadah, Resisting Erasure.
12. Ibid.
Dit artikel stond op Transition Security Project. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos.
Reactie toevoegen