Op Grenzeloos besteden we veel aandacht aan de ontwikkelingen in de FNV. We doen dat door artikelen van - en interviews met - kaderleden van de FNV. Over het algemeen krijgen we daar positieve reacties op. Maar er zijn ook kritische opmerkingen en vragen over. Onder andere uit de hoek van de Internationale Socialisten. In dit artikel gaan we in op een aantal van die vragen en opmerkingen.
Jullie laten bijna altijd vakbondsmensen aan het woord die de een of andere bestuurlijke functie hebben in de bond. Zijn jullie langzamerhand niet een soort spreekbuis van de vakbondsbestuurders, van de vakbondsleiding in plaats van van de basis?
De mensen die in Grenzeloos aan het woord komen hebben inderdaad meestal een verantwoordelijkheid in de vakbeweging: als lid van het ledenparlement, een sectorbestuur, of in een plaatselijk netwerk of een werkgroep. Het zijn geen mensen die in dienst zijn van de bond, het zijn geen bezoldigde bestuurders. Het zijn allemaal mensen die als vakbondslid actief zijn in de bond. Als ze lid zijn van een bestuur kan je ze als ‘vakbondsbestuurders’ omschrijven, maar ze maken geen deel uit van wat traditioneel als ‘de vakbondsleiding’, of de ‘vakbondstop’ wordt omschreven.
Vereniging en apparaat
Als je het over de vakbond hebt is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen de vereniging (de leden en de structuren waarin de leden actief zijn), en het apparaat: de bezoldigde functionarissen, de mensen die in dienst zijn van de bond. Als er één rode draad is in de stukken op Grenzeloos, dan is het wel het belang van de versterking van de positie van de vereniging ten opzichte van het apparaat.
Dat is niet omdat de mensen die in dienst zijn van de vakbeweging - en dus het apparaat vormen - per definitie ‘rechts’, ‘bureaucratisch’ en ‘polderaars’ zijn en de leden per definitie ‘democratisch’,‘links’ en ‘strijdbaar’, of welke etiketten je er ook op wilt plakken. Wel is het zo dat de belangen van de (kader)leden en de mensen die in dienst zijn van de bond niet altijd parallel lopen. De leden hebben belang bij een zo goed mogelijke behartiging van hun individuele en collectieve belangen. Voor bezoldigde bestuurders kunnen er ook andere zaken een rol spelen (de relatie met de sociale partners waar ze veel mee te maken hebben, de persoonlijke carrièreperspectieven ook buiten de vakbond enzovoort). En daarnaast zijn er zowel onder de leden als onder de professionals mensen met heel verschillende maatschappelijke en politieke opvattingen.
Als er sprake is van tegengestelde belangen kiezen wij natuurlijk altijd voor de belangen van de leden. De vakbeweging is een vereniging van werknemers. Het apparaat van bezoldigde bestuurders en professionals moet in dienst staan van de vereniging en niet de dienst uitmaken. Dat is een aspect van wat wij verstaan onder een democratische vakbeweging.
Basis versus top
Het is dus veel te simpel om de tegenstellingen in de vakbeweging alleen maar te zien in termen van de basis versus de top, of bestuurders versus de leden. Je heb bestuurders die actief meewerken aan het democratischer en activerender maken van de vakbeweging en kaderleden die gedesillusioneerd niet in beweging te krijgen zijn of die vooral bezig zijn met hun eigen positie omdat ze zich identificeren met het overleg in de OR of andere medezeggenschapsorganen. Formalisme, bureaucratisering, gerichtheid op het eigen belang en de eigen positie vind je in de hele vakbeweging: onder kaderleden, bestuurders en andere professionals. Want we moeten niet vergeten dat het vakbondsapparaat niet alleen uit bestuurders bestaat, maar ook uit allerlei andere professionals die zich met financiën, communicatie en dergelijke zaken bezig houden. Ook daaronder zijn vogels van heel verschillende pluimage die we niet over een kam kunnen scheren.
Vuile handen
In verschillende stukken op Grenzeloos wordt een kat uitgedeeld aan vakbondsactivisten die wel radicale taal uitslaan maar niet hun verantwoordelijkheid in de bond opnemen. Dat is precies dezelfde logica die gehanteerd wordt door de PvdA om de SP buitenspel te zetten: jullie willen 'je verantwoordelijkheid niet nemen'. Sommige activisten, waaronder leden van de Internationale Socialisten zijn erg actief binnen de vakbond, maar weigeren daarbij hun onafhankelijke positie als socialist op te geven.
Daar zit inderdaad een groot verschil. Als vanuit de PvdA de SP - of andere linkse krachten - verweten wordt dat ze ‘hun verantwoordelijkheid’ niet op willen nemen dan gaat het om verantwoordelijkheid in het kader van het beheer van de burgerlijke staat. Concreet betekent dat dat de SP – of andere linkse krachten – verweten wordt dat ze niet meewerken aan het afwentelen van de crisis op de bevolking.
Bij het nemen van verantwoordelijkheid in de vakbeweging gaat het volgens ons om iets heel anders. Wij zijn geen anarchisten die de vakbeweging als een onderdeel van de staat beschouwen ten opzicht waarvan socialisten of andere linkse activisten een ‘onafhankelijke positie’ moeten innemen. Wij zien de vakbeweging eerst en vooral als een organisatie van de arbeidersklasse - hoe reformistisch en gebureaucratiseerd die ook is. En dus vinden wij dat we als socialisten of als linkse activisten daarbinnen actief moeten zijn en onze verantwoordelijkheid moeten nemen. Dat we alles moeten doen wat in ons vermogen ligt om de vakbeweging te versterken, uit te bouwen en strijdbaarder te maken. Wij hebben ‘geen belangen die gescheiden zijn van de belangen van het gehele proletariaat’, zoals Marx en Engels het al in 1848 in het Communistisch Manifest uitdrukten. Natuurlijk zijn wij – en andere linkse activisten – actief in de vakbeweging op basis van onze principes en onze uitgangspunten, maar niet ‘onafhankelijk’ van de beweging als geheel.
Als je op die manier je verantwoordelijkheid neemt betekent dat ook dat je niet kan volstaan met roepen dat er iets moet gebeuren en dat het bestuur of de werkorganisatie dat maar moet doen. Je moet er ook aan werken dat het gebeurt op de manier die mensen in beweging brengt. Daarbij moet je ook goed uitkijken dat je je hand niet overspeelt. Als wilt dat er iets gebeurt dan moet je ook goed in kunnen schatten of er werkelijk iets op gang kan komen.
Het is niet zo dat als de FNV maar oproept om de straat op te gaan er dan vanzelf duizenden of tienduizenden mensen komen demonstreren. Z’n oproep moet aanslaan en draagvlak hebben onder de (kader)leden en die moeten er – samen met het apparaat – keihard aan werken om er een succes van te maken. Het is niet zo dat als de FNV zich bij monde van het ledenparlement uitspreekt tegen TTIP en die andere vrijhandelsverdragen, er vanzelf een campagne van de grond komt. Het is niet zo dat als studenten in Amsterdam het Maagdenhuis bezetten het dan vanzelfsprekend is dat de FNV dat steunt en Ton Heerts daar namens de FNV solidariteit gaat betuigen. Ook dan zijn het kaderleden van de bond die er keihard aan trekken om dat voor elkaar te krijgen. En in al die gevallen krijgen die kaderleden het pas voor elkaar als ze voldoende steun en vertrouwen hebben onder hun achterban en (delen van) het vakbondsapparaat. Daarom is het zo belangrijk om tussen actieve kaderleden en bestuurders te staan, of dat nu overtuigde socialisten zijn of niet.
Het ledenparlement
Met de formele democratisering die de afgelopen periode in de FNV bevochten en gerealiseerd is is de verantwoordelijkheid van linkse activisten in de bond alleen maar groter geworden. Het direct door de leden gekozen ledenparlement is formeel, tussen twee congressen in, het hoogste orgaan van de vernieuwde FNV. In de oude FNV was dat de federatieraad, die bestond uit de voorzitters van de aangesloten bonden. Het bestaan van het ledenparlement met die bevoegdheid is natuurlijk een belangrijke stap vooruit. Maar de vraag of het blijft bij een formele democratisering of dat er werkelijk wat verandert hang natuurlijk af van de vraag of het ledenparlement echt een vuist kan maken. En dat is in belangrijke mate afhankelijk van de vraag of de leden van het ledenparlement in staat zijn standpunten te formuleren en voorstellen uit te werken die door een meerderheid van het ledenparlement worden aangenomen en waarvoor onder de leden voldoende draagvlak is.
En vervolgens moet ervoor gestreden worden dat die standpunten niet alleen maar op papier blijven staan, maar ook werkelijk bondsbeleid worden. Want we moeten ons geen illusies maken: op zijn minst een flink deel van de mensen die het apparaat van de vakbeweging vormen is er helemaal niet van overtuigd dat het primaat van de vakbond bij de vereniging moet liggen en dat het ledenparlement de echte leiding van de vakbeweging moet zijn. Zoals alle ‘professionals’ hebben ze het gevoel dat zij - op basis van hun expertise, informatievoorsprong en goede contacten - veel beter kunnen beoordelen wat goed is voor de bond en de leden dan de door de leden gekozen vertegenwoordigers in het ledenparlement.
De leden van het ledenparlement moeten dus zowel beslist en strijdbaar maar ook tactisch vernuftig opereren om aan de formele democratie ook inhoud te geven en om de koers van de bond te kunnen bepalen. Socialisten en andere linkse activisten in het ledenparlement kunnen en mogen zich niet beperken tot het ageren tegen het beleid van het bestuur en het doen van propagandistische voorstellen die geen enkele kans hebben ook door de meerderheid van het ledenparlement aangenomen te worden. Zij zitten daar niet om van hun socialistische gezindheid te getuigen en interessante contacten voor hun eigen club op te doen, maar om leiding te geven aan de bond als geheel.
Tot op heden lijkt het ledenparlement hier wonderwel in geslaagd. Op een aantal belangrijke punten heeft ze nieuw beleid geïnitieerd en op vele punten straalt de FNV nieuw elan uit. Wat voor het ledenparlement geldt geldt eigenlijk net zo goed voor alle organen van de bond waarin leden actief zijn. Of het nu gaat om de organisatie van vakbondscafés het opzetten en uitbouwen van een plaatselijk of thematisch netwerk, het werk in een sectorbestuur of een bedrijfsledengroep, socialisten en andere linkse activisten zullen initiatieven nemen die er op gericht zijn om de bond sterker en strijdbaarder te maken. Om er meer mensen bij te betrekken en om beter voor de belangen van de leden op te komen.
De vakbeweging opnieuw uitvinden
In zekere zin zijn we de afgelopen jaren bezig om de vakbeweging opnieuw uit te vinden. Dat is nodig omdat er in de maatschappij en de economie de afgelopen tijd heel veel is veranderd. We hebben nauwelijks meer te maken met grote bedrijven waarvan alle werknemers onder één CAO vallen. De maakindustrie is voor een groot deel vertrokken naar lagelonenlanden. Door outsourcing en flexibilisering werkt een groot deel van de mensen voor onderaannemers en met een veelheid van verschillende contracten. Vooral jongeren, vrouwen en migranten krijgen nauwelijks meer een vast contract.
Als werknemers en als vakbeweging worden we steeds geconfronteerd met de politiek van de overheid, die er op gericht is om ons de prijs van de crisis te laten betalen. En daarbij gaat het in steeds sterkere mate om een politiek die op Europees vlak binnen de EU wordt besloten en uitgewerkt. De vakbeweging kan zich niet beperken tot de strijd voor goede Cao’s maar moet een breed scala van zaken oppakken en ook strijden voor het behoud van de zorg, voor goed onderwijs, tegen racisme en vreemdelingenhaat, tegen de internationale handelsverdragen als TTIP enzovoort. En dat moet ze doen in samenwerking met andere bewegingen.
Er is meer nodig dan de klassieke vakbondsaanpak zoals we die kennen uit de zeventiger jaren, met een organisatie in bedrijfsledengroepen en met stakingen en demonstraties als belangrijkste wapens. Dat lukt alleen als we er in slagen om het gezicht van de vakbeweging - als een club van hoofdzakelijk oudere blanke mannen met een vast contract - te veranderen. En als we – samen met andere bewegingen – nieuwe vormen van actie en organisatie ontwikkelen. Als de vakbeweging als het ware de kern vormt van een breder maatschappelijk verzet en van nieuwe vormen van solidariteit.
Dat is de inzet van ons en van veel andere actieve vakbondsleden. Daarvoor nemen wij de verantwoordelijkheid, want het is onze vakbeweging. En die is veel te belangrijk om aan een kleine groep ‘professionals’ over te laten.
Zoals bij alle artikelen op Grenzeloos zijn inhoudelijke reacties van lezers van harte welkom.
Prima artikel Rob.
Prima artikel Rob.
Voor alle duidelijkheid: de
Voor alle duidelijkheid: de schuin gedrukte vragen en opmerkingen zijn geen citaten, maar een parafrasering van de vragen en opmerkingen van verschillende mensen.
Goed artikel. Bij het lezen
Goed artikel. Bij het lezen voel ik een ondertoon dat er nog wel bedrijfsledengroepen zijn, maar dat de strijdbaarheid buiten bij vakbondsleden ligt die niet doordringen tot de kadergroepen en besturen van bedrijfsledengroepen en dat het aantal klassenbewuste vakbondskaders in de laatste decennia in relatieve en in absolute zin is afgenomen.
Klassenbewuste kaderleden binnen de bedrijven moeten weer gaan discussiëren met collega's, in de kantine, bij de bedrijfspoort en op de werkvloer. Klassenbewuste kaderleden moeten vanuit de afdelingen invloed gaan uitoefenen bij bedrijven waar de leden minder bewust zijn, minder georganiseerd zijn, of waar de bewuste mensen nog geen lid zijn. In de tachtiger en negentiger jaren heeft dat zelfs verpleegkundigen in ziekenhuizen en administratief personeel Bij GGD's en andere overheidsinstellingen in actie gebracht.
De kern van het probleem ligt niet bij de bond. De kern ligt bij politieke organisaties die niet meer in staat zijn cohorten van klassenbewuste mensen de bedrijven in te sturen. Het probleem kan ik snel schetsen. Uit ervaring weet ik dat de oplossing moeilijk te formuleren is. Onderwerp voor een breed debat dus.
Reactie toevoegen