De opstanden in Egypte, Tunesië en in andere Arabische landen zijn slechts het begin van een lang revolutionair proces, stelde Midden-Oosten expert Gilbert Achcar in een toespraak ter gelegenheid van de eerste verjaardag van het begin van de Tunesische revolutie.
Het deed me genoegen dat de organisatoren van deze dag, het Comité voor de Herdenking van de Eerste Verjaardag van de Revolutie van 17 December, de Tunesische opstand naar zijn begin vernoemde, en niet naar de veertiende januari toen de despoot Ben Ali wegvluchtte. Ik ben er sterk voorstander van de revolutie naar de begindag te vernoemen vanwege dezelfde reden dat ik de gebeurtenissen in de Arabische wereld beschouw als een langdurig revolutionair proces, en niet als een afgeronde revolutie die beperkt blijft tot het verjagen van de dictator. Ben Ali’s vlucht op 14 januari en Moebarak’s aftreden op 11 februari waren slechts de eerste stappen in een revolutionair proces dat wel eens nog lang kan duren.
Sociaaleconomische basis
Iedereen die nadenkt over de huidige opstanden begrijpt dat deze diepgewortelde sociaaleconomische drijfveren hebben, ook in de landen waar de volksbeweging voor democratie en politieke vrijheden vocht of nog steeds vecht. Dit is duidelijk als men de revoluties in de context van de groeiende sociale strijd tijdens de voorgaande jaren plaatst. Het was niet in de eerste plaats Mohamed Bouazizi’s onvrede met het Tunesische politieke systeem dat hem het pad naar het martelaarschap op dreef. Belangrijker waren de miserabele levensomstandigheden van hem en zoveel andere jonge Tunesiërs die gedwongen zijn rond te komen van kleine en onzekere inkomens. In wat het ‘bekken van de revolutie’ genoemd wordt, hier in Bouazizi’s Sidi Bouzid en de omringende verarmde provincies, overheersten slogans die hier uitdrukking aan gaven, slogans als ‘werk is een recht, dievenbende!’ Dit was een echo van de opstand van 2008, die in in het mijnbouwdistrict Gafsa uitbrak als een protest tegen werkloosheid.
Van het motto van de Tunesische revolutie, ‘werk, vrijheid, nationale waardigheid’, is alleen het tweede al werkelijkheid. Wat betreft de eis van werkgelegenheid, deze is nog lang niet vervult en het beëindigen van Ben Ali’s despotische onderdrukking van de Tunesiërs vervulde de derde eis slechts gedeeltelijk. Alleen bevrijd van de vernederingen van werkloosheid en armoede is een waardig leven mogelijk.
Sociale wortels
De Arabische regio heeft vergeleken met de rest van de wereld twee bijzondere kenmerken: ten eerste is onze regio thuis aan ‘s wereld hoogste concentratie van despotische regimes. Het tweede kenmerk wordt vaak uit het oog verloren, namelijk dat we al tientallen jaren lang record werkloosheidcijfers hebben.
Onze regio heeft niet alleen ‘s werelds hoogste werkloosheidcijfer voor vrouwen – een belangrijk kenmerk van de onderontwikkeling hier – maar ook voor mannen en vrouwen jonger dan 25. In de regio van het Midden-Oosten en Noord Afrika bedraagt de jongerenwerkloosheid ongeveer 24 procent. En dit zijn de officiële cijfers, in werkelijkheid is de werklooshei nog groter. Iedereen die al niet langer poogt om werk te vinden of wiens werk niet meer is dan ‘verborgen werkloosheid’ valt buiten beeld.
De sociale omstandigheden zijn de fundamentele oorzaak van de revolutionaire uitbarstingen. Hoge werkloosheid is het gevolg van onderontwikkeling en verergert deze: onze landen zijn gevangen in een vicieuze cirkel die tot sociale uitsluiting en materiële en morele ellende leidt. Vanuit dit oogpunt gezien zijn de overwinningen in Tunesië, Egypte en Libië slechts het eerste stadium van een revolutionair proces in landen waar het ontbrak aan vrijheid en democratie.
Dit eerste stadium bestond uit het winnen van politieke vrijheid en een formele democratie. Werkelijke democratie is echter onmogelijk zolang vrijheid niet gepaard gaat met gelijkwaardigheid – niet alleen gelijke rechten in formele zin maar ook gelijkheid in materiële middelen.
De voornaamste tekortkoming van de westerse democratieën, zichtbaar in de lage opkomst voor verkiezingen, is dat deze in de woorden van een Amerikaanse criticus ‘the best democracy money can buy’ vertegenwoordigen. Verkiezingen in zo’n haperende en illusoire democratie hangen in hoge mate af van geld, bijvoorbeeld om toegang te hebben tot het grootste propagandamiddel: televisie.
In enkele westerse landen hebben overheden een limiet voor campagnebudgetten ingevoerd en steunen zij de verkiezingscampagnes om iedereen een kans te geven hun platform te presenteren. Dit zijn, vergeleken met de enorme invloed van geld op het politieke proces, slechts kleine stappen maar in ieder geval wordt het probleem erkend.
In Tunesië en Egypte is een formele maar onvoldoende vorm van democratie gewonnen: democratie waarin, trouw aan het losgeslagen kapitalisme dat we in de regio zien, weinig beperkingen worden opgelegd aan de invloed van geld. In beide landen hadden degene met het meeste geld verreweg de beste kansen in de verkiezingen voor de constitutionele vergaderingen.
Het geld dat religieuze partijen ontvingen van oliestaten in de Golf was van groot belang. Daarnaast kregen deze partijen volop aandacht van het belangrijkste Arabische televisienetwerk, Al Jazeera, een station dat zoals iedereen weet met hen in verband staat en met hen sympathiseert.
Ook de Volks Petitie van Mohamed Hechmi Hamdi in Tunesië en de Partij van Vrije Egyptenaren van Naguib Sawiris, deden het goed in deze vorm van democratie: beide politici zijn zakenmensen en eigenaar van belangrijke televisiestations.
De religieuze partijen hadden de beschikking over grote middelen en veel prestige omdat zij de laatste decennia de belangrijkste oppositiekrachten waren. Daarnaast maken zij gebruik van religieuze demagogie en manipuleren zij de emoties van gelovigen. Het kwam dus niet als een verrassing dat deze partijen zo snel mogelijk verkiezingen wilden; zogenaamd om de revolutie veilig te stellen maar in werkelijkheid om snel hun slag te slaan voordat andere krachten de kans kregen zich te organiseren. De werkelijke problemen, de sociale kwesties die tot de revoluties leidden, werden vrijwel genegeerd in verkiezingen die gedomineerd werden door de retoriek van groepsidentiteiten; religieus, sektarisch, regionaal en zelfs tribaal.
Een tweede stap
Voor zover zij programma’s hebben, verschillen die van de dominante politieke partijen in economisch en sociaal opzicht weinig van de oude regimes. De dominante politieke groeperingen bieden slechts holle slogans en vage beloften. Al deze politieke groeperingen vertrouwen op neoliberale principes en geloven in marktwerking, de privé sector en vrije handel: dezelfde dogma’s die onze landen in de problemen brachten. Naast de dominante rol van olie-inkomsten is het soort kapitalisme dat we in deze regio zien de oorzaak van de onderontwikkeling hier; het is een kapitalisme dat gokt op snelle winsten en geen werkt maakt van productieve investeringen voor de lange termijn.
Kapitalisten worden afgeschrikt door politieke instabiliteit en de waarheid is dat het revolutionaire proces en de steeds sterkere roep om sociale voorzieningen hun nog meer zal afschrikken.
We kunnen dus niet op privé kapitaal vertrouwen voor economische ontwikkeling. Een duidelijke breuk met het neoliberalisme is nodig om de overheid en de publieke sector opnieuw een leidende rol te geven in het ontwikkelen van de economie, mogelijk gemaakt door een progressief belastingstelsel en nationaliseringen. De massa’s weten nu hun stem te laten horen. Dit is de voornaamste voorwaarde voor democratische controle over de economische middelen van de natie en het beëindigen van corruptie.
Gelokaliseerd in het hart van de productie en het thuis van de kennis en expertise van de arbeidersklasse is een onafhankelijke arbeidersbeweging bij uitstek geschikt om het economisch beleid te overzien. De arbeidersbeweging speelde een cruciale rol in de eerste fase van de Tunesische en Egyptische revoluties. Niemand kan de rol van de Tunesische Algemene Vakbond of die van de stakingen in Egypte negeren. Binnen een paar maanden groeide de nieuwe Egyptische Federatie van Onafhankelijke Vakbonden tot 1,5 miljoen leden.
Dit is de paradox van het revolutionaire proces; mannen en vrouwen verenigd in de vakbeweging maakten de Tunesische en Egyptische revoluties mogelijk maar zijn afwezig van het electorale toneel. De vakbeweging is de enige progressieve kracht met de worteling en bereik nodig om de conservatieve partijen te verslaan. Maar zij nam geen deel aan de electorale strijd, het ontbrak haar aan een politieke vertegenwoordiging. De dominante partijen negeerden de problemen van de arbeidersklasse bijna volledig.
Hetzelfde geldt voor de jongerenbeweging waarin vrouwen zo’n grote rol spelen, en die het startsein gaf voor de opstand en overal nog steeds vooraan staat in de strijd. Ook deze beweging was bijna compleet afwezig in de verkiezingen. De oudere mannen die het electorale toneel domineren en hun puriteinse en obscurantistische culturele opvattingen worden door een diepe kloof gescheiden van de grote meerderheid van de revolutionaire jongeren.
Kortom, de situatie wordt gekenmerkt door een tegenstelling tussen de krachten die de revolutionaire bewegingen vormen en het revolutionaire proces willen verdiepen enerzijds en de dominante krachten in de parlementen, gevormd door groeperingen die zich pas in later stadium en na deze aanvankelijk afgekeurd te hebben, aansloten bij de opstand, anderzijds. De laatsten willen de strijd verminken tot een tussen ‘secularisme’ en de ‘islam’ die de oplossing zou zijn voor alle problemen. Het is een goede illustratie van de kritiek op religie als het ‘opium van het volk’, als een middel om mensen af te leiden van de dagelijkse problemen.
Deze tegenstelling kan alleen overwonnen worden door de opbouw van een politieke stem van de arbeidersbeweging, als bondgenoot van de onafhankelijke jongeren- en vrouwenbewegingen. Zolang deze niet aan de macht komen, zullen de oorzaken van de revolutionaire onrust zich verdiepen.
Dit is een verkorte versie van Achcar’s toespraak op de viering van de eerste verjaardag van het begin van de Tunesische revolutie. Gilbert Achcar is professor van Development Studies and International Relations aan de School of Oriental and African Studies (SOAS) in London.
Goed stuk! Inderdaad, de strijd is nog niet gestreden, elke dag gebeuren er weer dingen die bevestigen dat men moet doorgaan.
Dat er in aanloop naar de verkiezingen van 23 oktober 2011 veel aandacht uitging naar de islamisme/secularisme tegenstelling i.p.v. economische kwesties is een feit dat in Tunesië zelf wel, maar in het westen niet wordt erkend omdat men hier geobsedeerd is door de dichotomie islam versus seculier.
Maar wat ik niet begrijp: hoe kan iemand met kennis van de Noord-Afrikaanse post-koloniale geschiedenis het invoeren van een socialistische politiek voorstellen om te voorkomen dat Tunesië straks weer terug bij af is? De socialistische politiek was juist een middel, niet alleen in het Tunesië van Bourguiba, maar ook in het Libië van Gaddafi, om het volk onder de duim te houden! De boeren waren overzichtelijk georganiseerd in een collectief, en konden zo efficiënt gecontroleerd en, zo nodig, monddood gemaakt worden.
Natuurlijk bedoelde Achcar niet (en bedoelen wij niet) het "socialisme" van Bourguiba of van Gaddafi! Het zou een heel ander soort socialisme moeten zijn: democratisch, van onderop, feministisch enz. Ik sta open voor een ander, mooier, duidelijker woord. Maar dan een woord dat impliceert een eind aan het kapitalisme, want volgens mij was het Tunesië van Bourguiba en zelfs het Libië van Gaddafi nog steeds kapitalistisch, ondanks hun antikoloniale (of "Groene") ideologieën (al was Libië een vrij extreem geval van staatkapitalisme). En het kapitalisme dat de beide landen nu tegemoet gaan wordt zeker slecht nieuws voor hun bevolkingen.
Reactie toevoegen